wis- en sterrenkundige en filosoof (Mulhouse 26 Aug. 1728-Berlijn 25 Sept. 1777), ontwikkelde zich tot een der bekendste mathematici van zijn tijd. In 1764 werd hij lid der Berlijnse Academie van Wetenschappen en enige tijd later Oberbaurat.
Vooral op het gebied der trigonometrie heeft hij hoogst verdienstelijk werk geleverd, maar ook op dat der astronomie (kometenbanen) en getallenleer (transcendentie van 𝝅) bereikte hij belangrijke resultaten, waarbij hij zich door de grote strengheid van zijn bewijzen onderscheidde. Voorts is hij de grondlegger der photometrie. Door zijn beroemde Theorie der Parallellinien (1786) is hij als een der voornaamste voorlopers van de niet-euclidische meetkunde te beschouwen. In zijn Kosmologische Briefe (1761) ontwikkelde hij ideeën over het ontstaan en de opbouw van de kosmos, welke grote verwantschap vertonen met die van Kant. Zijn filosofisch hoofdwerk Neues Organon (2 dln 1764) vormt een belangrijke bijdrage tot de kennisleer; ook toont hij er zich in een wegbereider der symbolische logica.Bibl.: Photometrie (1760); Zusätze zu den logarithmisch-trigonometrischen Tabellen (1770); Les propriétés remarquables de la route de la lumière par les airs (1758; Duitse uitg. 1772); Freie Perspective (1774); Insigniores orbitae cometarum proprietates (1761); Solution générale et absolue du problème des trois corps (1769) ; Sechs Versuche einer Zeichenkunst in der Vernunftlehre (1782); Theorie der Parallellinien (1786); Schriften z. Perspektive, hrg. v. M. Steck (1943, met bibl.); Opera mathematica I, II (Turici 1946-’48).
Lit.: M. Eisenring, J. H. L. (1942).