genaamd Stilling, Duits schrijver (Grund, Westfalen, 12 Sept. 1740 Karlsruhe 2 Apr. 1817), beoefende eerst het kleermakersvak. Later studeerde hij te Straatsburg geneeskunde, waar hij Goethe en Herder leerde kennen.
Hij vestigde zich vervolgens te Elberfeld en onderscheidde zich in het bijzonder als oogoperateur. In 1787 werd hij professor in de staathuishoudkunde te Marburg, in 1803 in de staatswetenschappen te Heidelberg. Hij schreef verdienstelijke wetenschappelijke werken, maar maakte vooral opgang door Heinrich Stillings Jugend en door zijn mystieke geschriften. Goethe was getroffen door Jung-Stilling’s schildering van zijn leven en zorgde er voor, dat deze in 1777 gedrukt werd. Jung-Stilling toont zich daarin een naïef-gelovig man van boerse volksverbondenheid; zijn door het Piëtisme bevorderde gave van zelfwaarneming geeft hem ook een scherpe kijk op de buitenwereld. Op grond van deze autobiografische roman wordt Jung-Stilling tot de „Sturm und Drang” gerekend.Bibi.: Heinrich Stillings Jugend, Jünglingsjahre, Wanderschaft (3 dln, 1777-1778); Heinrich Stillings häusliches Leben (1789; later omgewerkt tot Heinrich Stillings Leben, eine wahre Geschichte, 5 dln, 1806). Zijn kleinzoon W. Schwarz voegde er bij: Heinrich Stillings Alter (1817). Mystieke geschriften: Theobald oder die Schwärmer (2 dln, 2de dr., 1797); Theorie der Geisterkunde (1808); Apologie der Theorie der Geisterkunde (1809); Scenen aus dem Geisterreiche (1803). Romans: Geschichte des Herrn von Morgenthau (1770); Geschichte Florentins von Fahlendorn (3 dln, 2de dr., 1835); Erzählungen (3 dln, 1814-1815); „Sämtliche Schriften”, uitgeg. door J. N.
Grollmann, I835-’38 in 14 dln; Briefe an seine Freunde, hrsg. v. A. Vömel (1905, 2de dr. 1924).
Lit.: G. Stecher, J. St. als Schriftsteller (1913); R. Morax, Le docteur J. St. (1914); Ramsauer, J. St. als Naturforscher, in: Sudhoffs Archiv f.
Gesch. d. Medizin, dl 30; H. Reuter, J. St. als Staatswirtschaftler, diss. Giessen (1930); E. Schick, J.
St.’s Heimweh u. Heimat (1943); H. Günther, J., Ein Beitrag zur Psychologie des deutschen Pietismus (1928).
