Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 28-12-2022

Johann Georg GICHTEL

betekenis & definitie

Duits-Nederlands mysticus (Regensburg 14 Mei 1638 Amsterdam 2t Jan. 1710), van goeden huize, rijk begaafd, studeerde te Straatsburg, kreeg te Spiers een drukke rechtspraktijk, maar kwam te Regensburg onder invloed van de theosoof-chiliast Justinian Ernst baron von Welz, gelijk te Zwolle in 1664 onder die van Friedrich Breckling, Luthers predikant en ook chiliast. Uit Regensburg als „wederdoper” gebannen, vond hij (1666) weder bij Breckling onderdak, kwam in Mrt 1668 naar Amsterdam, waar hij de werken van Jacob Böhme leerde kennen en in aanraking kwam met de kring van diens volgelingen.

Met Alhardt de Raedt en op kosten van Koenraad van Beuningen, gaf hij Böhme’s werken uit (11 dln, 1682). Er waren kringen van Gichtelianen of Engelenbroeders o.a. te Leiden en te Amsterdam, zich stichtend met de verwarde, tomeloze verbeeldingen van Gichtel, wiens theosofisch systeem uitvoerig door Hylkema is uiteengezet.Bibi.: Eine kurtze Eröffnung und Anweisung der dreyen Principien und Welten in Menschen (1723); Theosophia practica, Halten und Kämpfen ob den H. Glauben (7 dln met reg., Leyden 1722, 7de dl bevat biografie; herdr. Paris 1899).

Lit.: G. C. A. Harlesz, Jakob Böhme, mit Anhang: G.’s Leben (1870); C.

Sepp, Geschiedk. nasporingen II (1873); C. B. Hylkema, Reformateurs II (1902), 408-461; Biogr. Woordenboek v.

Prot, godgeleerden III; E. See berg, Gottfr. Arnold (1923); J. Lindeboom, Stiefkinderen van het Christendom (1929); J.

C. v. d. Does, G.'s verblijf in Ned., in: Stemmen des Tijds, XVIII, 2 (1929).

< >