Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 23-01-2023

DOOD (geneeskunde)

betekenis & definitie

De levensduur van de mens reikt gewoonlijk niet hoger dan 70 of 80 jaren en dan volgt veelal zonder voorafgaande ziekte, zonder blijkbare oorzaak, langzamerhand of plotseling, bij volle bewustheid of in een zachte sluimering, door verval van krachten de dood, nl. de staking van de stofwisseling en alzo van de werkzaamheid van de verschillende lichaamsdelen. Zulk een dood is de natuurlijke; elke andere vernietiging van het leven is onnatuurlijk en ontstaat door ziekte of op een verkeerde, gewelddadige, van buiten af werkende wijze.

Doorgaans ziet men bij het sterven — dat is bij het staken van de stofwisseling — een van de voornaamste levensverrichtingen vroeger ophouden dan de overige, bijv. die van het hart, van de ademhaling of van de hersenen. De dood vertoont zich in die gevallen door flauwte (syncope, opheffing van de werkzaamheid van het hart), door verstikking (asphyxie, opheffing der werkzaamheid van de ademhaling), of door beroerte (apoplexie, verlamming van de hersenen). De verschijnselen, die de dood vergezellen en aankondigen, zijn zeer verschillend en daarop berust het verschil in de wijze van sterven. Deze toch kan een langzame uitputting zijn; zij kan een doodstrijd wezen, — zij kan een aanmerkelijke tijd vereisen of zich ook als een plotselinge dood voordoen.

Tot de verschijnselen van de naderende dood behoort de verlamming van het zenuw- en spierstelsel. Het verdwijnen van de spanning van de spieren is oorzaak van het Hippocratisch gelaat, d.w.z. van het dof, ingezonken, halfgesloten oog en van de spitse, smalle neus met ingezonken neusvleugels. De samentrekkingen van het hart worden allengs flauwer, de polsslag verdwijnt, het gevoel van koude verspreidt zich (soms vergezeld van een kil, kleverig zweet), van de ledematen naar de romp, het gezichts- en het gehoorzintuig weigeren de dienst, het bewustzijn, de ademhaling en de bloedsomloop nemen een einde. Na de dood, of na het ophouden van de stofwisseling, is het menselijk lichaam een lijk en dit is onderworpen aan de bekende natuur- en scheikundige wetten van de stof. Na de dood ontstaat dientengevolge ontbinding.

Tot de gewone kenmerken van een lijk behoren bleekheid, koude, een eigenaardige lijklucht, verstijving en doodsvlekken. Toch is het zelfs bij deze wel eens moeilijk, enkel op het gezicht te bepalen dat de dood werkelijk ingetreden is. De meeste zekerheid geeft het beluisteren van de hartbeweging; als de hartgeluiden geheel hebben opgehouden houdt men het leven voor geweken. De waarschijnlijkheid van de dood blijkt verder uit het troebel worden van de cornea, de voor het licht ongevoelige pupil en het wegblijven van bloed bij het openen van slagaders. Een onbetwistbaar, beslist afdoend kenteken om de dood van de schijndood te onderscheiden is de ontbinding na de verstijving. DR A. H. FORTANIER

< >