(Lat.: essentia, dat een vertaling is van het Gr. oiala, ousia) duidt de eenheid aan van betrekkelijk constante eigenschappen en bepaaldheden, welke een ding bezit en waardoor het zich van andere onderscheidt.
Voor Plato en Aristoteles is het denken gericht op het wezen der dingen. Dit wezen zou volgens laatstgenoemde in het begrip en door de definitie daarvan zonder meer bepaald kunnen worden. De sinds de Scholastiek in de ontologie ingeburgerde onderscheiding tussen existentie (bestaan) en essentie (wezen) heeft een hernieuwde betekenis gekregen in de phaenomenologie en in het existentialisme. Husserl, de grondlegger der phaenomenologie, stelt namelijk het schouwen van het wezen (eidos) van een phaenomeen (Wesensschau) als grondslag van de phaenomenologische methode van beschrijving en analyse tegenover de vakwetenschappen en de kennis van empirische feiten. De phaenomenologie ziet hierbij af van het individuele bestaan van het bepaalde ding en richt zich alleen op het algemene wezen, de wezenssamenhangen en de wezensnoodwendigheden (essentialisme). Het existentialisme legt bij de mens juist de nadruk op de existentie, welke volgens Sartre bij deze aan de essentie voorafgaat.
PROF. DR K. KUYPERS.