Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 20-08-2018

Wergeland

betekenis & definitie

Wergeland (Henrik Arnold Thaulow), een Noorweegsch dichter en schrijver, geboren den 17den Junij 1808 te Christiansand, studeerde te Christiania in de godgeleerdheid, maar aanvaardde geen leeraarsambt. Hij trad aanvankelijk op met de koddige stukken: „Ah! (1827)”, — „Irreparabile tempus (1828)” en elf andere, welke hij onder den naam Siful Sifadda in het licht deed verschijnen, alsmede met „Digte, förste ring (1829)”, die van dichterlijke gaven getuigden, maar wegens fantastische woestheid en ruwheid van vorm geen algemeenen bijval vonden. Des te meer roem verwierf hij sedert 1829 op het gebied van het volksleven. Hij was met ijver werkzaam, om zijne landgenooten te verlichten en te beschaven; daartoe gaf hij populaire geschriften uit, terwijl hij rondreisde en redevoeringen hield; tevens was hij een vruchtbaar staatkundig schrijver en een vurig feestredenaar.

Daardoor kwam hij dan ook in geweldige botsing met de behoudende partij in Noorwegen. Toen hij in 1830 het gedicht „Skabelsen, Mennesket og Messias” uitgaf, waarin hij in rationalistisch-republikeinschen geest de gewigtigste ontwikkelingstijdperken der menschheid schetste, verscheen van de hand van Welhaven een zeer ongunstig oordeel in het geschrift: „Henrik Wergelands digtekunst og charakter (1832)”. Wergeland was daarop eenigen tijd redacteur van het „Folkeblad” en in 1835—1837 van „Statsborgeren”, het door Soevold gestichte oppositieblad en deed daarenboven vliegende blaadjes, staatkundige liederen en spotzangen in het licht verschijnen, waarin hij de regéring zonder verschooning aan de kaak stelde. Als publicist gewende hij zich aan een beteren, oorspronkelijken stijl. Reeds zijne „Digte, anden ring (1833)” getuigen van grootere zuiverheid van denkbeelden en taal, en het dramatisch gedicht: „Barnemordersken (de kindermoordenares, 1835)” onderscheidt zich door een edelen vorm, alsmede zijne beide beste stukken: het zangspel „Campbellerne” en het tooneelspel „Venetianerne”.

Om perk te stellen aan zijne werkzaamheid op staatkundig gebied, benoemde men hem tot chef de bureau en tot rijksarchivaris. Onvermoeid wijdde hij nu zijne krachten aan de letterkunde. Hij redigeerde van 1840 tot 1845 het blad: „For Arbeidsklassen”, schreef: „Norgens constitutionshistorie (loopend tot Mei 1814)”, onderscheidene levensberigten in het werk: „Markelige Normand”, en vervaardigde een aantal voortreffelijke gedichten, zooals: „Jan van Huysums blomstertykke”, — „Svalm”, — „Jöden”, — — „Jödinden”, — „Den Engelske lods”, enz. Hij overleed den 12den Julij 1845. Zijne geschriften zijn in 1852—1857 in 9 deelen uitgegeven door Lassen.

< >