Walschot (sperma ceti) is een eigenaardig vet, hetwelk zich in vloeibaren toestand in afzonderlijke ruimten in de schedelholte van den potvisch (zie aldaar) bevindt en na den dood van het dier kristalliseert. Door het uitpersen van de vaste massa wordt eene olie afgescheiden, wier laatste sporen men door uitloogen verwijderen kan. Zuiver walschot, hetwelk vooral uit Amerika wordt aangevoerd, is helder wit, bladerig kristallijn, parelmoerglanzig, smakeloos en zonder geur en heeft een soortelijk gewigt van 0,943. Het is weinig oplosbaar in wijngeest, maar zeer goed in aether, benzine, terpentijnolie en vette oliën, smelt bij 45—50°, veroorzaakt geene vlekken, kan bij 360° worden overgehaald, verzeept zeer moeijelijk en wordt in de lucht allengs ranzig.
Het bestaat uit palmitinezuren eetylaether en kleine hoeveelheden aether van stearine-, myristine- en laurostearinezuur, levert bij verzeeping cetylalkohol (geen glycerine) en wordt gebruikt tot vervaardiging van zalf, blanketsel, kaarsen enz. Bovenvermelde olie is geel, heeft een eigenaardigen reuk, wordt niet dik en bestaat uit het glyceride van physetolzuur.