Solanum L. of Nachtschade is de naam van een plantengeslacht uit de familie der Solanaceën.
Het omvat talrijke gedoomde en ongedoornde, vaak met klieren en haren bekleede kruiden, heesters en hoornen, inzonderheid in de keerkringslanden van ZuidAmerika, somtijds met onderaardsche, knollendragende uitloopers, verstrooid geplaatste, gave of verdeelde, meestal gesteelde bladeren, en okselstandige of niet-okselstandige bijschermen, somtijds ook met alleenstaande bloemen en sappige, veelzadige bessen. S. dulcamare L. (bitterzoet) heeft een heen en weêr gebogen of gewonden stengel, ei- of hartvormige, oor- of liervormige bladeren, tegenover de bladeren geplaatste bijschermen, paarse bloemen en roode, langwerpige bessen. Deze plant groeit op vochtige plaatsen in Europa, Azië en NoordAmerika. De stengels hebben bij het doorbreken een onaangenamen, narcotischen reuk, doch verliezen dezen bij het droogen, en onderscheiden zich door een bitteren smaak met een zoeten nasmaak. Zij bevatten voorzeker solanine of eene dergelijke zelfstandigheid. S. esculentum Dun., behoort in Zuid-Amerika en Afrika te huis.
Dit gewas heeft een kruidachtigen, stekeligen stengel ter hoogte van 6 Ned. palm, eironde, gaafrandige of gezaagde, van onder viltige bladeren, paarse, groote bloemen en ovale, paarse, gele of witte vruchten, die de grootte hebben van een hoenderei en tot het bereiden van saus en soep gebezigd of ook wel geroosterd gegeten worden. Men verbouwt er vooral in Spanje, in de omstreken van Rome en Napels en in Walachije. S. nigrum L., uit Amerika afkomstig, heeft eironde, getande bladeren , witte, zelden paars-achtige bloemen, scherm vormige trossen en bessen ter grootte van erwten. Voorts noemen wij S. miniatum Bernh. met roode bessen en S. villosum Lam. met gele bessen. De laatstgemelde drie soorten zijn gifplanten. S. Quitoense Lam. draagt eetbare vruchten ter grootte van kleine oranje-appelen; maar de belangrijkste soort is voorzeker S. tuberosum L. of de aardappel (zie aldaar).