Snoek (Andries), een uitstekend Nederlandsch tooneelspeler en niet ten onregte „de Nederlandsche Talma” genaamd, werd geboren te Rotterdam in 1766. Reeds vroeg moest hij zijn vader missen, zoodat hij met zijne zeer jeugdige zusters door het geven van tooneelvoorstellingen in hun onderhoud zocht te voorzien. Dit geschiedde eerst in een afzonderlijk locaal en daarna in den door hen gehuurden schouwburg te Rotterdam.
Na de gebeurtenissen van 1793 begaven zij zich naar de zuidelijke Nederlanden, maar keerden in 1795 naar hunne vaderstad terug, waar zij in het gebouw „Utile et amusant”, alsmede te Amsterdam, meermalen met zoo grooten bijval optraden, dat zij eerlang verbonden werden aan den Amsterdamschen schouwburg. Hier werd Snoek het sieraad van het tooneel, vooral in het hooge treurspel. Begaafd met eene krachtige gestalte, eene volle, welluidende en buigzame stem, geoefend in een indrukwekkend en eenvoudig gebarenspel, zich vereenzelvigend met de door hem voorgestelde karakters, wekte hij de algemeene bewondering, zelfs die van Talma, hoewel deze de Nederlandsche taal niet verstond. Hij wist de toeschouwers zóó weg te slepen, dat men zijn gevorderden leeftijd niet zag, wanneer hij een jeugdig persoon voorstelde. Hij overleed den 3den Januarij 1829.