Snoek (Esox lucius L.) is de naam van een visch uit de afdeeling der Weekvinnigen (Malacopterigii) en de familie der Snoekachtigen. Hij onderscheidt zich door een lang, dik ligchaam met langen romp en korten staart, zoodat de aarsvin en rugvin ver naar achteren liggen.
Van onzen inlandschen snoek is de vóórkop evenzoolang als de kop achter de oogen, terwijl de onderkaak vóór de bovenkaak uitsteekt. De staart beslaat het kleinste vierdedeel des ligchaams. De staartvin is groot en diep gevorkt, en de buikvinnen hebben 9 stralen. De bek is tot onder den voorrand der oogen gespleten en met talrijke puntige, kleine tanden op verschillende beenderen bezet, terwijl men aan de zijden der onderkaak groote, krachtige tanden ontwaart. De schubben zijn zeer klein.
Op den rug is de huid donker olijfgroen met groene en geelachtige vlekken, en de buik is vuil wit. De borst- en buikvinnen zijn lichtbruin, de overige vinnen donkerder, met groengele en witte vlekken. De vraatzucht van den snoek is zoo groot, dat, men hem den wolf der zoete wateren noemt; hij verslindt niet slechts visschen en kikvorschen, maar ook kiekens en ratten. Hij kan zeer oud en zwaar worden; men vangt wel eens snoeken van 15 Ned. pond, doch hun vleesch is vooral bij zulk een gewigt zeer dor.