Riénzi (Cola di), eigenlijk Nicolaus Laurentius Gabrini, een vermaard Romeinsch volkstribuun, geboren te Rome in 1313, verwierf in groote mate de gunst en toegenegenheid der lagere volksklassen, ontvlamde door zijne klassieke studiën in geestdrift voor den oud-Romeinschen, gemeenebestelijken regéringsvorm, en wist het volk op te winden door eene gedurige voorstelling der verdrukkingen, die het van den adel te verduren had. Hij was de redenaar van het gezantschap, dat de Romeinen in 1343 afvaardigden naar paus Clemens VI, die zich te Avignon bevond, ten einde hem tot den terugkeer naar Rome te bewegen, opdat hij er het volk tegen de aanzienlijken in bescherming zou nemen. Hier verkreeg hij ook de gunst van den Paus, die hem in 1344 tot notaris der stedelijke Kamer benoemde. Daar evenwel de Pauselijke beloften onvervuld bleven, en de dwingelandij van den adel gestadig toenam, verscheen Riénzi den 20sten Mei 1347 met eene talrijke volksmenigte op het Capitool, deed zich met toestemming van den Pauselijken legaat tot volkstribuun uitroepen, voerde den republikeinschen regéringsvorm in, vormde eene burgerwacht, waarmede hij den adel tot de vlugt of tot onderwerping noodzaakte, en oefende eene gestrenge regtvaardigheid.
Tevens poogde hij de magt der oud-Romeinsche republiek te herstellen, terwijl hij tot alle Vorsten en steden van Italië, ja, zelfs tot den Keizer en tot den Koning van Frankrijk de uitnoodiging rigtte, om in de groote wereldstad, te Rome, eene vergadering te houden. Het groote ltaliaansche verbroederingsfeest, den 24sten Augustus te Rome gevierd, diende echter alleen om de ijdelheid van den tribuun en die der Romeinen te vleijen. Op den 20sten November behaalde hij eene bloedige overwinning op den wederspannigen adel, doch de voorspoed maakte hem overmoedig. Velerlei geweldenarijen, waaraan inzonderheid zijne handlangers zich schuldig maakten, ontroofden hem de liefde des volks, — ook de Paus onttrok hem zijne gunst, en na eene heerschappij van 10 maanden moest hij in 1338 de wijk nemen voor den terugkeerenden adel. Karel IV, bij wien hij in 1350 te Praag bescherming zocht, zond hem met ketens beladen naar paus Clemens VI te Avignon, waar de tusschenkomst van Petrarca hem eene zachtmoedige bejegening bezorgde. Paus lnnoceatius VI zocht bij het beklimmen van den Heiligen Stoel den invloed van Riénzi dienstbaar te maken aan de onderwerping van den Romeinschen adel en zond hem in 1354 in het gevolg van cardinaal Albornoz met den titel van senator naar Rome.
Op nieuw verdreef Riénzi den adel, doch hij was niet langer de met geestdrift bezielde republikein, maar de dienaar van den Paus, wiens geldzucht hij door het vermoorden van het rijke bendehoofd Fra Moreale en door het opleggen van nieuwe belastingen bevredigen moest. Hierdoor wekte hij nogmaals den wrevel des volks. Den 8sten October 1354 werd hij op het Capitool door zijne vijanden overvallen, ontsnapte in het gewaad van een bedelaar, maar werd ingehaald en door een dienaar van het Huis Colonna op eene gruwelijke wijze vermoord. Het gemeen sleurde zijn lijk door de straten der stad, verbrandde het en strooide de asch in de lucht. De lotgevallen van dezen volkstribuun leverden aan Bulwer de stof voor een roman, aan Mosen voor een treurspel en aan Wagner voor eene opera.