Proloog of voorafspraak is in het drama der ouden dat gedeelte, hetwelk aan het eerste koorgezang voorafgaat. Daarin wordt aan het publiek eene verklaring gegeven van het stuk en eene voorstelling van de beweegredenen der handelende personen, alsmede eene aanwijzing van de plaats, waar de gebeurtenis voorvalt. Men meent, dat de proloog omstreeks het jaar 530 vóór Chr. door Thespis is ingevoerd; zij werd aanvankelijk door één persoon uitgesproken, doch bij Aeschylus treedt het koor op in zijne plaats.
Uit den nieuweren tijd vermelden wij de proloog vóór de „Trijntje Cornelis” van Huyghens en voor den „Wallenstein” van Schiller. Bij feestelijke gelegenheden worden ook thans nog op het tooneel wel eens voorafspraken gehouden, doch deze staan doorgaans weinig in verband met het op te voeren stuk.