Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 09-08-2018

Metaphysica

betekenis & definitie

Metaphysica of bovennatuurkunde, één van de drie hoofddeelen der wijsbegeerte, onderscheidt zich van de proefondervindelijke natuurkunde, doordien zij zich bezig houdt met bespiegelingen omtrent den aard en het wezen, den oorsprong en het doel van alles wat bestaat. In ruimeren zin wordt die naam ook toegekend aan ieder diepzinnig onderzoek naar den aard en het wezen van een bepaald voorwerp. Men spreekt alzoo van eene metaphysica van de zeden, van het schoone, van den Staat enz. Daar al het proefondervindelijke tot de natuurkunde behoort, is de metaphysica als wetenschap (indien men haar zoo noemen kan) het doordringen tot datgene, waarvan wij door zintuigelijke waarnemingen geene kennis kunnen bekomen.

Dit geschiedt door gebruik te maken van eene bron van kennis, welke van de ervaring verschilt, bijv. van de rede, van een bovenzinnelijk gevoel enz., of door verwerking van datgene, wat door de ervaring geleverd is. In het eerste geval komt men tot eene metaphysica der zuivere rede (rationalismus) of tot die der bovenzinnelijke ervaring (mysticismus), — en in het laatste tot eene metaphysica, die zich wel is waar boven de ervaring verheft, maar toch van deze uitgaat (metaphysica der ervaring). Met betrekking tot het eerste geval blijft het de vraag: of eene buiten de ervaring gelegene kenbron wel als zoodanig mag worden erkend, ’t geen de materialisten loochenen, — en met betrekking tot het tweede komt men met de vraag: of eene gegevene ervaring wel vatbaar is voor eene bewerking (uitbreiding en aanvulling), wat desgelijks door velen wordt ontkend. Beide rigtingen der metaphysica voeren derhalve niet alleen strijd tegen de voorstanders der ervaringsleer, maar ook onderling. De metaphysica telt om die reden niet vele vrienden en beoefenaars. Daar echter de trek tot het bovennatuurlijke of de zucht, om in het binnenste heiligdom der natuur door te dringen, den mensch ingeschapen is, wendt hij zich steeds onwillekeurig tot de metaphysica, zoodra de twijfel aan de werkelijkheid van de proefondervindelijke wereld bij hem oprijst. Ook de waarnemingen zijn vaak met elkander in strijd en brengen den mensch tot de overtuiging, dat zij niet onvoorwaardelijk aangenomen en evenmin ter zijde geschoven kunnen worden. De onrust, hierdoor veroorzaakt, is de bakermat van het metaphysisch denken.

Valt de physische wereld zamen met de metaphysische, zooals de voorstanders van empirismus en positivismus beweren, dan vereenigt zich ook de bovennatuurkunde met de natuurkunde. Beschouwt men de physische wereld als enkel schijn en de metaphysische als een niets, zooals de volgelingen van Bhoedda, dan ontvangt de metaphysica een nihilistisch karakter. Wordt de wereld der verschijnselen in eene voorstelling herschapen en het voorstellend (oneindig of eindig) subject voor het eenig-werkelijke verklaard, dan gaat de metaphysica over tot (relatief of absoluut) idealismus. Wordt zij daarentegen beschouwd als de verschijning van (één of meer) werkelijk bestaande wezens, dan wordt de metaphysica realistisch. Zij is monismus, wanneer de bron van alle verschijnselen in een eenig wezen wordt gezocht (Spinoza), en pluralismus, wanneer zij meer of een onbepaald getal oorspronkelijke wezens onderstelt (Herbert). Zij is spiritualismus, wanneer de grondslag van het bestaande in iets geestelijks (Leibniz), materialismus, wanneeer hij in de stof (Holbach), en dualismus wanneer hij in die beiden gezocht wordt (Plato, Aristóteles, Descartes). Voorts behooren de identiteitsleer, het pantheletismus en het criticismus van Kant tot de vormen der bovennatuurkunde. Daar de vragen naar den oorsprong, den aard en het doel der omringende natuur steeds in de eerste plaats bij den mensch oprijzen, zoodra het denkvermogen zich ontwikkelt, zoo kan het ons niet verwonderen, dat de metaphysica door de oudste wijsgeeren — vooral ook door Aristótéles — reeds beoefend werd.

< >