Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 09-08-2018

Manati

betekenis & definitie

Manati, lamantijn of zeekoe (zie bijgaande afbeelding) is de naam van een merkwaardig zoogdier, dat het midden houdt tusschen de gehoefde en de Walvischachtige dieren (Ungulata en Cetacea). Met eerstgenoemden komt het overeen in tanden en inwendigen ligchaamsbouw, — met laatstgemelden in gedaante en verblijfplaats (het water). Hij heeft een betrekkelijk kleinen kop met een dikken, met borstelharen bezetten snuit, op wiens voorsten rand zich de sluitbare neusgaten bevinden, terwijl de daarachter gelegene ooropeningen desgelijks gesloten kunnen worden.

Hij heeft vinvormige voorste ledematen met of zonder nagels, een rolrond ligchaam zonder achterste ledematen, maar uitloopend in eene i loodregt geplaatste vin. Daarenboven onderscheiden deze plantenetende walvischachtige dieren of sirenen, die bij troepen leven, zich door eene dikke huid met eenige borstelige haren.

De eigenlijke manati's, van welke ééne soort bij de Antillische eilanden en de monden der Zuid-Amerikaansche rivieren leeft (M. australis), terwijl eene andere aan de westkust der Afrikaansche keerkringslanden gevonden wordt (M. senegalensis), hebben eene ronde staartvin, geene snij- en geene hoektanden en korte dikke maaltanden met dwarsjukken, op die van den tapir gelijkende. — In de Roode Zee, alsmede in de Perzische en Indische Zeeën vindt men een met dat der manati’s vermaagschapt geslacht, namelijk dat van den Dugong (Halicore cetacea) met benedenwaarts gebogene bovenkaak, waarin zich slagtanden bevinden, en met eene halvemaanvormig uitgesnedene staartvin. De merkwaardigste soort eindelijk, de Stellersche Zeekoe (Rhytina Steller!), werd door den Duitschen natuuronderzoeker Steller in 1741 ontdekt op de Behring-eilanden, waar hij schipbreuk leed en deze dieren gedurende 10 maanden kon gadeslaan. De huid van deze dieren, welke bijna 8 Ned. el lang waren en 4000 Ned. pond wogen, had het voorkomen van eene dikke eiken schors, en hunne kiezen waren met eigenaardige kaauwplaten bedekt. Zij kwamen in troepen op de kust, waar zij, hunne jongen vóór zich uit stootende, het wier afgraasden, snoven als paarden en waren volstrekt niet schuw, zoodat men hen gemakkelijk kon harpoenéren. Het mannetje en het jong volgden het geharpoeneerde wijfje naar het strand, en de overige dieren zochten de gewonde natuurgenoote zoo veel mogelijk te helpen. Deze al te weinig schuwe dieren werden door de Kamtsjadalen en Tsjoektsjen zoo ijverig vervolgd, dat reeds 27 jaren na de ontdekking van Steller het laatste exemplaar gedood is. Met moeite heelt men te Petersburg een volkomen geraamte, eenige schedels, tanden enz. van deze thans uit de rij der levenden verdwenen dieren bijeengebragt.

< >