Manasseh-ben-Israël, een uitstekend beoefenaar der Oostersche talen en der godgeleerdheid, geboren te Amsterdam omstreeks het jaar 1604, maakte zulke snelle vorderingen in het Hebreeuwsch, dat hij reeds op 18-jarigen leeftijd gekozen werd tot bestuurder der Portugésche Synagoge in zijne geboorteplaats. Met grooten ijver verklaarde hij den Talmud en begaf zich in 1652 naar Engeland, waar Cromwell hem met ongemeene onderscheiding bejegende. Hij overleed op zijn terugtogt te Middelburg in 1657, en zijn stoffelijk overschot werd te Amsterdam ter aarde besteld.
Hij onderscheidde zich door zijne uitgebreide kennis en zijn schrander oordeel. Behalve het Hebreeuwsch verstond hij het Latijn, Portugeesch en Spaansch, en was zeer ervaren in de Talmudische wijsbegeerte en Israëlietische letterkunde, onderhield briefwisseling met de geleerdste mannen van zijn tijd en nam stiptelijk de gebruiken waar van zijn volk. Van zijne talrijke geschriften noemen wij: „La Biblia Espanola (1631)”, — „Biblia Hebraica, eleganti charactere impressa (1633)”, — „El conciliador etc. (1632)”, door Dionysius Vossius in het Latijn vertaald onder den titel: „Conciliator, sive de convenientia locorum S. Scripturae, qui pugnare inter se videntur (1633)”, — „Problemala XXX de creatione (1665)”, — „Libri tres de resurrectione mortuorum (1636)”, — „Las oracones del anno etc. (1645)”, — „Spes Israelis (1650)”, — en „Vindiciae Judaeorum (1656)”.