Lemming (Myodes). De poolstreken worden bewoond, door korte, dikke muizen, die een dikken kop, korte ooren, een korten staart en korte pooten bezitten, gangen graven onder de aarde en onder de sneeuw en door een eigenaardig maaksel der tanden zich van onze muizen onderscheiden. Zij voeden zich met knoppen, bessen, wortels en stengels ; zij zijn zeer bijterig en even zoo moedig als de hamster, waarmede zij in kleur van haar sterk overeenkomen, doch zij verzamelen geen voorraad , maar zoeken gedurende den geheelen winter de benoodigde spijs. Op hare beurt strekt de poolmuis of lemming ter prooi aan al de roofdieren van het vasteland, aan hermelijnen, marders, wezels, vossen, roofvogels, honden enz.
De lemming vermenigvuldigt zich echter in gunstige jaren verbazend sterk, zoodat deze dieren in talrijke troepen voorwaarts trekken. Inzonderheid over de Noorweegsche lemming (M. Lemmus), die zelfs nog aan de kust der Witte Zee gevonden wordt, hebben oude schrijvers allerlei fabels vermeld, bijv. dat zij in troepen uit de lucht kwamen vallen, en dat die troepen, steeds in regte lijn voorwaarts rukkende, zich door heuvels heen een weg baanden. In Siberië en in de poolstreek van Amerika leeft een dergelijke lemming (M. hudschelus), die des winters wit wordt.