Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 08-08-2018

Leboeuf

betekenis & definitie

Leboeuf (Edmond), een Fransch maarschalk, geboren te Parijs den 6den December 1809, bezocht den lsten October 1828 de polytechnische school, werd aldaar in de school van den generalen staf in 1830 tot onderofficier bevorderd en zag zich in 1832 geplaatst bij de artillerie. Reeds in 1833 werd hij luitenant, in 1837 kapitein, en behoorde gedurende de eerste expeditie tegen Constantine tot den generalen staf. Van Augustus 1837 tot Februarij 1841 bleef hij in Afrika en nam deel aan de meeste gevechten. Hij onderscheidde zich in 1837 bij de verdediging der legerplaats van Mjéjammar, en in datzelfde jaar bij de belegering van Constantine, gedurende welke hij door den maarschalk Vallée in eene dagorder vermeld werd, daar hij bij dag en onder het vuur van den vijand op verkenning was uitgegaan voor den aanleg eener bresbatterij.

In Mei en September 1839 nam hij deel aan de expeditie tegen Gigelli, aan de verovering en vervolgens aan de verdediging van die plaats, — voorts aan de expeditie tegen de Portes de Fer, aan het gevecht bij Ued-Bally, en in 1840 zoowel aan de verovering van Milianah als later aan de approviandéring van Medeah en Milianah. Na zijn terugkeer in Frankrijk werd hij kommandant eener batterij, in 1846 majoor, in 1848 kommandant aan de polytechnische school, in 1850 luitenant-kolonel en in 1852 kolonel. Bij het uitbarsten van den Krim-oorlog in 1854 werd hij chef van den staf der artillerie, scheepte zich in te Marseille en nam deel aan den slag aan de Alma. Weldra werd hij brigade-generaal en zag zich belast met het bevel over den artillerie-aanval op Sebastópol. Gedurende de belegering van 11 maanden verwierf hij door zijn krijgsbeleid tot 3-maal toe eene vermelding in de dagorder. Na de inneming van Sebastópol verkreeg hij op den linkeroever der baai het bevel over alle batterijen, waarmede hij de magazijnen der Russen in brand schoot en het Noorderfort vernielde. Daarna zag hij zich met eene belangrijke zending belast naar Kinburn, waar hij tot Januarij 1856 het opperbevel in handen had. Aan het hoofd van de artillerie der garde geplaatst, voltooide hij hare reorganisatie en verkreeg in het laatst van 1857 den rang van divisie-generaal.

Ook onderscheidde hij zich in den Italiaanschen veldtogt, en aan zijn uitstekenden artillerie-aanval op Solferino hadden de Franschen hoofdzakelijk de verovering van deze plaats, den sleutel van het slagveld, te danken, terwijl hij tevens met zijne kanonnen de Oostenrijkers het eerst aan het wijken bragt. In September 1866 vertrok hij als Keizerlijk commissaris naar Venetië met den last, om dit gewest uit de handen der Oostenrijkers over te nemen en het alsdan op te dragen aan het Italiaansch Bestuur, hetwelk eenige dagen daarna geschiedde door het plebisciet, waarbij de Venetianen hunne inlijving in het koningrijk Italië verlangden. In 1869 werd Leboeuf als plaatsvervanger van generaal Guyon aan het hoofd van het 6de armeekorps te Toulouse geplaatst, en in hetzelfde jaar door den Keizer belast met de portefeuille van Oorlog en — volgens den wensch van zijn stervenden voorganger, maarschalk Niel — met de taak om de door dezen begonnen legerreorganisatie te voleindigen. Als lid van een kabinet, dat eenigermate voorloopig kon genoemd worden en in afwachting van de Keizerlijke boodschap, waardoor volgens de belofte van 12 Julij 1869 een parlementair regéringsstelsel zou worden ingevoerd, bepaalde hij zich bij de vervorming van eenige regimenten infanterie en bij eenige verbeteringen der administratie. Den 27sten December 1869 nam hij met al zijne ambtgenooten zijn ontslag, om plaats te ruimen voor het nieuwe kabinet onder Ollivier, doch hij ontving in het nieuwe Bewind zijne portefeuille terug. Men verhaalt, dat hij in den geheimen ministerraad, in 1870 onmiddellijk vóór het uitbarsten van den oorlog onder het voorzitterschap van den Keizer gehouden, op de vraag van dezen: „Of alles voor den oorlog in gereedheid was?”, geantwoord heeft, dat er zelfs geen knoop aan eene der slopkousen ontbrak. De Keizer verhief hem tot chef van den generalen staf van het leger en zond hem vooruit naar het tooneel van den oorlog. Terwijl Napoleon III van den eenen dag tot den anderen op het berigt wachtte, dat alles gereed was om aanvallenderwijze te werk te gaan, sloofde Leboeuf zich af — niet opgewassen tegen de moeijelijkheden, welke zich opdoen, wanneer men een leger in beweging wil brengen, dat gewend is aan een jarenlangen vrede —, om de troepen op één punt te vereenigen.

Het éénige, wat hij tot stand bragt, was eene verandering van positie aan de grenzen, welke doelloos was en tevens hoogst vermoeijend voor de troepen. Na de eerste nederlagen van het Fransche leger bij Weiszenburg, Wörth en Spicheren zag het Regentschap te Parijs, buiten medeweten des Keizers, zich gedwongen, Leboeuf van zijn post te ontzetten. Hij gehoorzaamde en plaatste zich, nadat hij het opperbevel over het Rijnleger aan Bazaine had opgedragen, onder de orders van dezen aan het hoofd van het 3de armeekorps. Met dit laatste, na de moorddadige gevechten vóór Metz, in deze vesting opgesloten, streed hij met groote dapperheid bij Noiseville gedurende den uitval van den 30sten en 31sten Augustus. Hij was de éénige Fransche generaal, welke in die dagen eenig voordeel behaalde, en de laatste, die voor de 50 kanonnen van den generaal Manteuffel op laatstgenoemden dag uit zijne bedreigde positie achterwaarts trok.

Na de capitulatie van Metz werd hij met het geheele Rijnleger krijgsgevangen naar Duitschland gebragt, en toen hij na het sluiten van den vrede de vrijheid herkreeg , vestigde hij zich aanvankelijk ambteloos te ’s Gravenhage. Leboeuf is door zijne landgenooten heftig beschuldigd wegens de geweldige nederlagen, die het Fransche leger geleden heeft, wegens de slappe krijgstucht der soldaten, de onvolledigheid der regimenten en den ellendigen toestand der verplegingsmiddelen, terwijl men hem wijders ten laste legt, dat hij de ontwerper is van het plan, om eene halfcirkelvormige positie in te nemen ter lengte van omstreeks 40 geogr. mijl. Dit laatste schijnt, volgens de mededeelingen van Napoleon III gedurende zijne gevangenschap, niet van grond ontbloot te wezen, doch het is onbillijk, hem wegens gebrek aan krijgstucht, onvoltalligheid van regimenten en slordige administratie lastig te vallen. Zelfs het bekwaamste legerhoofd kan zulke leemten, waar zij sedert jaren bestaan, niet op eenmaal aanvullen.

< >