Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 08-08-2018

Lansens

betekenis & definitie

Lansens (P.), geboren te Coukelare en aan het hoofd eener kostschool aldaar, is een verdienstelijk Vlaamsch letterkdndige en gaf de volgende werken in het licht: „Geschiedenis van Vlaenderen, gevolgd van eene afzonderlijke verhandeling zoo over den oorsprong als de benaming onzer steden, parochiën en gemeenten (1837)”, — „Aloude Staet van Vlaenderen, voor en gedurende het leenroerig bestier, gevolgd door een beknopte etymologische en geschiedkundige beschrijving der steden, en van een groot deel der parochiën, gelegen in het oud graafschap van dien naam (1841)”, — „Fransche spraekkunst, met oefeningen ten gebruike der Vlamingen (1842 en 1843 , 2 stukjes)”, —„Kleine Vlaemsche spraekkunst (1843)”, — „Iets over de nadeelen der onkunde of ongeleerdheid en de voordeelen der geleerdheid (1844)”, — „Geschiedenis van Thourout en Wijnendale (1845)”, — „De leidsman tot het ware geluk (1847)”, — „Kort taelkundig onderzoek naer de bevolking van West en Oost-Vlaenderen (1850)”, —„Onderzoek naar het vaststellen der parochiegrenzen over het algemeen en degene van West-Vlaenderen in het bijzondere (1852)”, — „Bijdrage tot de kennis van den oorsprong en de geschiedenis der geslacht- of familienamen (1852)”, — en „België’s geschiedenis, zeden, gewoonten, letterkunde en nijverheid van de oudste tijden tot op heden (1862)”. Hij is lid van eenige Belgische letterkundige genootschappen, alsmede van de Maatschappij van Nederlandsche letterkunde te Leiden, van het Historisch Genootschap te Utrecht, van het Friesch genootschap te Leeuwarden, van de Académie Nationale te Parijs enz..— Zijne dochter Prudencia schreef bijdragen in dagbladen, alsmede: „Lotgevallen van twee kunstenaars (1858)”, — en zijn zoon Theophiel, geboren te Coukelare den 6den September 1832, achtervolgens leeraar aan scholen te Ieperen, Aarschot en Aalst, en overleden in zijne geboorteplaats den 27sten September 1865, vertaalde eerst eenige novellen uit het Hoogduitsch en schreef vervolgens: „Eene reis naar de Krim, of een paar woorden over de bevolking, zeden en gewoonten van zuidelijk Rusland (1856)”, — „Marie Fierin, historisch tafereel uit de XVIde eeuw (1858)”, — en „Aloude bijgeloovigheden (1864;”.

< >