Lansdowne. Onder dezen naam vermelden wij:
William Petty, graaf Shelburne, markies van Lansdowne, een Britsch staatsman. Hij werd geboren den 2den Mei 1737 en was de zoon van John Fitzmaurice, de telg van een ouden Iersch-Normandischen stam. Na het overlijden zijns vaders in 1761 erfde hij een aanzienlijk vermogen, bevond zich in het Parlement jaren aaneen bij de partij der oppositie , maakte in 1766 met Chatham deel uit van het ministérie, en nam in 1768 met dezen zijn ontslag. Na dien tijd was hij een heftig tegenstander van de ministeriële staatkunde met betrekking tot de Amerikaansche koloniën. In Maart 1782 werd hij staatssecretaris van het ministérie van Buitenlandsche Zaken en zocht als zoodanig de vredesonderhandelingen met de Vereenigde-Staten voor te bereiden. Toen vervolgens de markies van Rockingham stierf, kwam hij aan het hoofd van het kabinet, doch legde, door het verbond van Fox en North gedwongen, reeds in Februarij 1783 zijn ambt neder.
De oppositie, thans van hem en den jeugdigen Pitt uitgaande, bragt ook het coalitie-ministérie ten val. Pitt echter zorgde, waarschijnlijk uit ijverzucht, dat hij uit het nieuwe kabinet geweerd werd. Intusschen werd hij tot markies van Lansdowne en graaf van Wycombe verheven. Eenige jaren daarna begaf hij zich ambteloos naar zijne goederen en toonde zich een ijverig beschermer van geleerden en kunstenaars. Hij overleed den 7den Mei 1805, en zijne aanzienlijke boekerij werd aangekocht door het Britsch Muséum.
Henry-Petty, markies van Lansdowne, eenige zoon van den voorgaande en desgelijks een Britsch staatsman. Hij werd geboren den 2den Julij 1780, studeerde te Edinburgh en te Cambridge, deed belangrijke reizen door Europa en werd in 1802 lid van het Lager Huis. Hier voegde hij zich bij de oppositie en onderscheidde zich door groote bekwaamheid. In 1806 trad hij met Fox en Grenville in het coalitie-ministérie, terwijl hij Pitt als kanselier van de schatkist en tevens als afgevaardigde van de universiteit. te Cambridge verving. Hij bevond zich in een moeijelijken toestand, daar hij in het Lager Huis de verbazend hooge oorlogskosten verdedigen moest. Reeds in Maart 1807 evenwel moest het ministérie wegens de emancipatie-kwestie der R. Katholieken aftreden, en Petty versterkte op nieuw de oppositie in het Lager Huis. Na den dood van zijn half-broeder (1809) erfde hij den titel van markies en werd lid van het Hooger Huis, waar hij zich desgelijks voor de vrijzinnige beginselen in de bres stelde. Tevens verzamelde hij op zijne kasteelen de keur der Whigpartij en betoonde zich een edelmoedig vriend der letterkunde.
Na het overlijden van den laatsten graaf van Kerry in 1818 vielen hem ook de titels en goederen van het geslacht Fitzmaurice ten deel, en hij nam dezen ouden familienaam weder aan. Toen Canning in 1827, door de Tories bedreigd, een verbond sloot met de gematigde liberalen, belastte Lansdowne zich met de portefeuille van Binnenlandsche Zaken, doch zoodra Wellington het bewind aanvaardde, legde hij die betrekking neder. In het Parlement was hij nu ijverig werkzaam aan de verbetering van het strafregt en vond bijval voor zijn voorstel, om oude, wreede strafbepalingen af te schaffen. In 1830 werd hij lid van het ministérie Grey en voorzitter van den staatsraad. Ook onder het bewind van Melbourne behield hij deze betrekking, tot aan het optreden der Whigs den 28sten Augustus 1841, en hij bekleedde ze in 1846 tijdens het ministérie Russell voor de derde maal. Als vertegenwoordiger der regéring in het Hooger Huis verwierf hij door zijne gematigde en waardige houding en door de kalmte, waarmede hij in verzet kwam tegen alle aanvallen der Tories, de achting van de Vergadering en van het publiek in zoo hooge mate, dat zelfs zijne tegenstanders met leedwezen zijne verklaring vernamen, dat hij bij den val van het Whig-ministérie in 1852 zijne staatkundige loopbaan als geëindigd beschouwde.
Na de aftreding van lord Derby in laatstgenoemd jaar zag hij zich intusschen met graaf Aberdeen belast met de vorming van een nieuw kabinet, waarin hij zitting nam zonder eene portefeuille te aanvaarden. Hij volhardde hierin ook na het heengaan van Aberdeen en Russell in 1855, om alzoo de volkomene ontbinding van het ministérie te verhoeden, en ondersteunde Palmerston gedurende den oorlog tegen Rusland met zijn naam en zijn invloed. Eerst in 1858, bij het aftreden van het ministérie, legde Lansdowne zijne betrekking neder. De hem aangebodene waardigheid van hertog wees hij van de hand. Tot aan zijn dood bleef hij in het volle bezit van alle krachten van ligchaam en geest, en overleed te Bowood den Sisten Januarij 1863. — Daar zijn oudste zoon, graaf van Kerry, reeds vóór hem gestorven was, volgde zijn tweede zoon, Henry Thomas Fitzmaurice, graaf van Shelburne, hem op als markies van Lansdowne. Deze, geboren den 5den Januarij 1816, was reeds in 1856 als baron Wycombe lid geworden van het Hooger Huis, doch overleed den 5den Julij 1866, waarna zijne goederen en titels ten deel vielen aan zijn zoon, Henry Charles Keith, graaf van Kerry, geboren den 14den Januarij 1845.