Kamenez of Kamjeniec-Podolsk, de hoofdstad van het Russische gouvernement Podolië, telt ruim 20000 inwoners en wordt verdeeld in de Boven- en Benedenstad. De eerste is op eene steile kalkrots schilderachtig gelegen en bezit een oud kasteel, tot de voormalige vestingwerken behoorende, terwijl de laatste zich uitstrekt langs de beide oevers der Smotrysja, welke zich in hare nabijheid met de Dnjestr vereenigt. Alleen de benedenstad bevat eenige wélgebouwde straten met fraaije huizen, terwijl die der bovenstad naauw en kronkelend zijn. Behalve aanhangers der Russische Kerk vindt men er vele R. Katholieken en Armeniërs , eenige Protestanten en een groot aantal Israëlieten; deze vormen er de helft der bevolking.
Kamenez is de verblijfplaats van den gouverneur, van den Grieksch-Katholieken aartsbisschop van Podolië en Bratzlaw en van een R. Katholieken bisschop. Men heeft er een gymnasium, een klooster, een seminarium en onderscheidene andere scholen, benevens 17 kerken en kapéllen. De fabrieknijverheid is er van veel belang en de handel bijna geheel in de handen der Israëlieten. Weleer was zij eene der belangrijkste vestingen van Polen en men vindt haar in 1218 reeds vermeld. Vruchteloos werd zij in 1621 belegerd door de Turken, en deze sloten er in 1653 vrede met de Polen. Nikolai Potocky gaf haar in 1672 over aan Mohammed IV, en zij bleef tot 1699 in het bezit der Turken, ofschoon de Polen haar meermalen belegerden. In 1766 voorzag koning Stanislaus Augustus haar van nieuwe vestingwerken, doch als bezitting der Russen heeft zij sedert 1793 haar militair gewigt verloren.
