Kameke (Arnold Karl Georg von), een Pruissisch luitenant-generaal, chef van het korps ingenieurs en pionniers en inspecteurgeneraal der vestingen, is de telg van een oud geslacht uit Pommeren en werd geboren te Pasewalk den 14den Junij 1817. Hij bezocht het gymnasium te Stettin, trad in 1834 in dienst, klom eerst langzaam op, maar studeerde ijverig en werd in 1850 als kapitein bij den generalen staf geplaatst. In 1855 werd hij majoor, in 1857 maakte hij deel uit van het Pruissisch gezantschap te Weenen, en in 1858 kwam hij in betrekking bij het ministérie van Oorlog. Weldra was hij generaal-majoor en chef van den generalen staf bij het 2de arméekorps.
In het gevolg van den Kroonprins van Pruissen bezocht hij in 1867 de wereldtentoonstelling te Parijs, werd in 1868 luitenantgeneraal en in 1871 chef van het korps ingenieurs en pionniers en inspecteur-generaal der vestingen. In den Pruissisch-Oostenrijkschen Oorlog (1866) verwierf hij door zijne diensten, bij Königgratz bewezen, l’ordre pour le mérite, en in den Duitsch-Franschen Oorlog (1870) nam hij deel aan de verovering der hoogten van Spicheren, streed bij Metz en Gravelotte en deed onderscheidene vestingen bezwijken. In December van dat jaar werd hij naar Versailles geroepen, om de belegering van Parijs te besturen, waarop den 29sten Januarij 1871 de capitulatie volgde, en hij voerde in Frankrijks hoofdstad het bevel over dat gedeelte, hetwelk door de Duitschers werd bezet. Na den vrede vertegenwoordigde hij Pruissen in den Bondsraad en was er voorzitter van de commissie voor het leger en de vestingen. Sedert 1873 is hij minister van Oorlog in Pruissen.
Kámeleon Kámeleon (Chamaeleon L.) noemt men een geslacht van kruipende dieren (Keptilia), van welke wij reeds eene soort beschreven vinden bij Aristóteles. Thans kent men 15 soorten, die in de warme gewesten van het oostelijk halfrond leven — vooral in Afrika. Zij vormen eene kleine groep onder de Hagedisachtige dieren (Saurii). De mond van den kameleon is met kleine, scherpe, driehoekige tanden gewapend, welke op den rand der kaken geplaatst zijn en daaraan vastgegroeijd; hij heeft geene tanden aan het gehemelte. Zijne oogen zijn zeer groot, maar hebben slechts eene kleine opening, daar zij door de oogleden bijkans geheel bedekt worden.
Ieder oog kan zich zelfstandig bewegen. Eene uitwendige oor-opening is niet aanwezig. De tong is rolrond en kan met snelheid worden uitgestoken; zij is van boven met een driehoekig aanhangsel voorzien en met kleverig speeksel bedekt, alzoo bijzonder geschikt om insecten te vangen. Het ligchaam is zijdelings platgedrukt en de rug gekromd. De hooge, dunne pooten zijn van 6 vingers voorzien, waarvan de eerste als duim kan dienen, en de staart is geschikt om zich rondom boomtakken te kronkelen.
Eindelijk is het geheele ligchaam bedekt met kleine, knobbelachtige schubben. De kleur van deze dieren is zeer veranderlijk, hetgeen gedeeltelijk veroorzaakt wordt door het pigment der huid, gedeeltelijk door interferentie van de cellen der opperhuid. Van den Afrikaanschen kameleon geven wij hierbij eene afbeelding.