Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 08-08-2018

Kâfirs

betekenis & definitie

Kâfirs (ongeloovigen) is de Arabische naam van een merkwaardig volk, aan de grenzen van Oost- en West-Hoog-Azië gevestigd. Deze bergstreek, naar hen Kâfiristan genoemd, is een gedeelte van den Hindoe-Koeh met zijne uitloopers, en grenst in het noorden aan Koendoes en Badachsjan, in het oosten aan Tsjitral, Kattawar en Pandsjkora, en in het zuiden en westen aan Kaboelistan. Het bestaat uit eene reeks van breede en enge dalen, door hooge, veelal met sneeuw bedekte bergruggen gescheiden, en bevat een groot aantal kloven en afgronden. Deze dalen worden besproeid door rivieren, die vele bergstroomen opnemen, veelal goudzand voeren en zich in de Kaboel uitstorten.

Klimaat en plantengroei zijn er, naar gelang der hoogte, zeer verschillend. Op de gunstigst gelegene plaatsen heeft men overvloed van druiven, waaruit een kostelijke wijn bereid wordt, benevens veel tarwe, — elders vindt men grazige weiden, en de berghellingen zijn met oorspronkelijke wouden bedekt. Vogels en visschen heeft men er in menigte. De Kafirs, ook Sijaposj genaamd, hebben een Européschen gelaatsvorm en een schrander voorkomen; men vindt bij hen gedeeltelijk blaauwe, gedeeltelijk bruine oogen, een Griekschen neus, een breed, hoog voorhoofd, bruin haar en eene hooge, bevallige gestalte. Zelven hebben zij geen gemeenschappelijken naam, maar noemen zich naar hunne 18 stammen, die evenwel dezelfde — eene Indo-Germaansche — taal spreken. Met betrekking tot de godsdienst zijn zij weinig ontwikkeld; zij kennen slechts eenige Heidensche plegtigheden en brengen offeranden aan hunne goden Sjoeroeja, Lamani en Pandoe. In ieder dorp vindt men een tempel, waarin de beelden dier goden aanwezig zijn. De priesterlijke waardigheid is bij hen erfelijk, doch van weinig beteekenis, daar de stamhoofden een onbeperkt gezag bezitten.

Het vuur komt te pas bij al hunne plegtigheden. Hunne steden en dorpen verrijzen meestal aan de steile hellingen der bergen, en hunne huizen zijn van steen opgetrokken, met platte daken voorzien en met fraai snijwerk versierd. Ijzer en hout, goud en zilver weten zij goed te bewerken, terwijl zij wapens, buskruid, lood, katoen enz. tegen voortbrengselen van hun eigen land inruilen. Met de fanatieke Mohammedanen in Afghanistan bevinden zij zich steeds in oorlog, terwijl zij met de inwoners van Badachsjan en Tsjitral in vrede leven. Zij zijn zeer dapper en sedert geruimen tijd van schietgeweer voorzien. Zij bezitten geene schriftteekens en ook geene geschiedenis. Hun oorsprong ligt in het onzekere, doch het is bekend, dat dit merkwaardig bergvolk door alle eeuwen heen zijne onafhankelijkheid bewaard heeft zonder zelf veroveringen te maken.

Kaftan Kaftan is de naam van een Turksch opperkleed, ook bij andere Oostersche volkeren in gebruik. Doorgaans is het vervaardigd van katoen of zijde en dik gevoerd. Te voren ontvingen de vertegenwoordigers van buitenlandsche mogendheden aan het Turksche Hof een kaftan ten geschenke, om daarmede bij den Sultan ten gehoore te verschijnen.

< >