Onder dezen naam vermelden wij:
Coppen Jarges, een Nederlandsch krijgsman. Hij was een zoon van Jarges Coppen, burgemeester van Groningen, bekleedde weldra het burgemeestersambt met zijn vader en stond met hem aan het hoofd der Schieringers. Hij was een behendig, dapper en ondernemend man, die den Vetkoopers veel afbreuk deed. In 1413 overweldigde hij het raadhuis, doorstak, naar men zegt, met eigen hand den burgemeester Joham Bergers en noodzaakte de overige Vetkoopers, de stad te verlaten. Ook in den omtrek van Groningen hield hij strooptogten, roofde het goud en zilver uit de kerken en liet hiervan te Kampen arendsguldens slaan, naar hem Coppenguldens genoemd.
De strijd werd inmiddels met afwisselend geluk gevoerd. Coppen Jarges, door Keno ten Broecke uit Groningen verdreven, had den hoofdzetel der Schieringers te Stavoren gevestigd. Wél werd in 1420 een verdrag gesloten, doch weldra ontvlamde het twistvuur op nieuw. Den 26sten September van laatstgemeld jaar veroverden de Vetkoopers Stavoren door een nachtelijken aanval, en Coppen Jarges sneuvelde bij die gelegenheid.
Eiso Jarges, tot het geslacht van den voorgaande behoorende. Hij was, als een ijverig voorstander der Hervorming en der onafhankelijkheid, in het begin der Spaansche onlusten genoodzaakt, het Vaderland eenigen tijd te verlaten. Na zijn terugkeer werd hij in 1577 door de Ommelanden afgevaardigd naar de Unie te Brussel, welke hij onderteekende. Het volgende jaar werd hij raadsheer in het Hof van Friesland en nam deel in de twisten, tusschen Groningen en de Ommelanden ontstaan. Later zorgde hij, dat de Ommelanden toetraden tot de Unie van Utrecht, en ook hij werd derwaarts gezonden om haar te bekrachtigen.
Hij woonde doorgaans op Heerema en overleed te Oterdum in 1584. — Schelte Jarges, een bloedverwant van den voorgaande, was bevelhebber van Aduarderzijl en sneuvelde in 1581, die plaats tegen de Spanjaarden verdedigende. — Van geheel andere rigting was Albert Jarges, desgelijks een bloedverwant van de voorgaanden. Hij was in 1594 tweede burgemeester van Groningen, toen deze stad door prins Maurits belegerd werd. Geholpen door de Jezuïeten, verwekte hij er een opstand, die de pogingen der aanzienlijken, om voor de belegeraars de poorten te openen, verijdelde. Hij was kolonel der burgerij en onderscheidde zich door zijne vermetelheid.