Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 08-08-2018

Huffel

betekenis & definitie

Huffel (Pierre van), een Zuid-Nederlandsch historieschilder, geboren te Geraertsberge den 17den Augustus 1769, ontving onderwijs aan de Gentsche schilder-académie, werkte daarna 7 jaar onder de leiding van Verreyns te Antwerpen en begaf zich toen naar Parijs. In de abdij van Dorseele vindt men zijne „Voorstelling van de H. Maagd in den tempel”, in 1817 te Gent met goud bekroond, — in de St. Bavo-Kerk te Gent zijn: „Mirakel van St. Landoalt”, — in de Kerk te Merchem zijn: „Verlossing van St.

Petrus”, — te Geraertsberge zijn: „Marteldood van St. Adrian”, — te Wanneghem-Lede zijn: „Emmaüsgangers”, — en in de St. Jacobskerk te Gent zijn: „Petrus en Paulus”. Hij vervaardigde voorts onderscheidene portretten van aanzienlijke personen, benevens 8 schilderijen voor de Koningin der Nederlanden. Hij was honorair schilder der Vorstin, correspondent van het Koninklijk Nederlandsch Instituut, directeur van de Académie van Schilder- en Beeldhouwkunst enz. te Gent, en overleed aldaar den 12den Augustus 1844. Hij schreef: „De bespeurder der nationale feesten, of beschrijving van het aanzicht van Gent gedurende de maand Augustus 1820”, — en „Distribution des prix au salon de 1835 par l’Académie royale de dessin, peinture et architecture de Gand, etc. (1835”.

Huffell Huffell (Johann Jakob Ludwig), een verdienstelijk godgeleerde en kanselredenaar, geboren den 6den Mei 1784 te Gladenbach in het groot-hertogdom Hessen, studeerde te Marburg en Gieszen in de letterkunde en godgeleerdheid, en werd in 1817 godsdienstleeraar te Friedberg. Nadat hij 2 bundels leerredenen (1816—1820 en 1829), benevens de werken: „Schule der Geistlichen (1818)”, — „Der Staat, die Kirche und die Volksschule in ihrer innern und äussern Einheit (1823)”, — en „Ueber das Wesen und den Beruf des evangelischen Geistlichen (1832—1823; 4de druk 1843)” in het licht gegeven had, zag hij zich in 1825 beroepen als hoogleeraar aan het godgeleerd seminarium, deken en eerste predikant te Herborn. Drie jaar later ging hij in kerkelijke betrekking naar Karlsruhe en werd er in 1829 tot praelaat benoemd. Als zoodanig was hij ijverig werkzaam aan de verbetering van het onderwijs, terwijl hij als lid der Eerste Kamer ook op den Landdag daaraan zijne krachten besteedde. Hij overleed den 26sten Junij 1856. Van zijne geschriften noemen wij nog: „Des Lebens Weihe (1826; 2de druk 1841, 2 dln)”, — „Ueber die Errichtung praktischer Institute zur Ausbildung angehender Geistlichen (1831)”, — „Briefe über die Unsterblichkeit (2de druk 1832)”, — „Die Unsterblichkeit aufs Neue beleuchtet (1836; 2de druk 1842)”, — en „Der Pietismus geschichtlich und kritisch beleuchtet (1846)”.

< >