Hauge (Hans Nielsen), de stichter van eene godsdienstige secte in Noorwegen en Denemarken, werd geboren den 3den April 1771 op het landgoed Hauge te Thunö in Noorwegen en verviel reeds vroeg tot dweeperij. Hoewel hij geen roem kon dragen op de gaven van kennis, verstand en welsprekendheid , gaf hij zich uit voor een door God geroepen profeet, terwijl hij omstreeks het jaar 1796 in schrift en prediking vooral het rationalismus bestreed, door bijkans geheel Noorwegen trok en overal aanhangers vond. In 1800 bezocht hij ook Kopenhagen, doch keerde weldra naar Noorwegen terug, waar hij bij afwisseling te Bergen als koopman woonde en het land als apostel rondreisde. In 1804 werd hij te Christiansand, waar hij eene drukkerij voor zijne stichtelijke werken bezat, in hechtenis genomen en, na eene 10jarige preventieve gevangenschap, wegens ongeoorloofde godsdienstige zamenkomsten tot 2 jaar vestingstraf veroordeeld, welk vonnis men echter in eene geldboete veranderde.
Hij overleed op zijn landgoed Breddwill bij Christiania den 24sten April 1824. Zijne voornaamste leerstellingen waren die van wedergeboorte en geloof, als de grondslagen der zaligheid, — alsmede die van de voortdurende genadewerking van den Heiligen Geest, terwijl hij voorts aandrong op liefde, nederigheid en een stichtelijk leven. De Bijbel, allegorisch verklaard, was de hoofdbron zijner leer. Zijne aanhangers, Haugeristen of Haugianen genaamd, waren in grooten getale verspreid over Noorwegen en Denemarken en behoorden bijna allen tot de geringere volksklassen. Zonder zich af te scheiden van de Evangelische Kerk, hielden zij afzonderlijke oefeningen, waar ieder het woord voerde, die daartoe door den Geest werd aangespoord. Thans vindt men er nog in het zuiden van Noorwegen, en zij hebben wegens hun werkzamen en zedelijken wandel een goeden naam.
Haugwitz Haugwitz (Christian Heinrich Karl, graaf von) vrijheer von Krappitz, een Pruisisch staatsman, geboren den llden Junij 1752 op het landgoed Pauke bij Oels in Silezië, huwde na het voleindigen zijner academische loopbaan met eene dochter van generaal Tauenzien en volbragt daarna eene reis naar Zwitserland en Italië, waar hp vriendschappelijke betrekkingen aanknoopte met den aartshertog, later keizer Leopold II. Nadat deze den troon beklommen had, werd Haugwitz Pruissisch ambassadeur te Weenen, en later in 1792 Pruissisch minister in plaats van graaf Schulenburg. In die betrekking leidde hij de vredesonderhandelingen te Basel en wist aan Pruissen belangrijke voordeelen te verschaffen. Toen echter in 1803 de Franschen Hannover in bezit namen en alzoo de onzijdigheid van Noord-Duitschland uit het oog verloren, zoodat zijn staatkundig stelsel bedreigd werd, legde hij zijne betrekking neder, begaf zich naar zijne goederen en werd door Hardenberg opgevolgd. Zoodra er echter oneenigheid ontstond tusschen Pruissen en Napoleon, wilde deze alleen met Haugwitz onderhandelen. Laatstgenoemde begaf zich naar het Fransche leger daags vóór den slag bij Austerlitz, doch werd er opgehouden totdat Napoleon den volgenden dag de overwinning op zijne tegenstanders behaald had, waarna Haugwitz zich genoodzaakt zag, een verdrag te sluiten, waarbij Pruissen Ansbach, Cleef en Neufchâtel aan Frankrijk afstond, en Hannover tot vergoeding ontving. Daarna belastte Haugwitz zich op nieuw met de portefeuille van Buitenlandsche Zaken. Zijn staatkundig stelsel vond echter geene goedkeuring.
Terwijl Engeland verstoord was over de inlijving van Hannover in Pruissen, werd de verhouding van Pruissen tot Frankrijk allengs ingewikkelder. Haugwitz begaf zich als bemiddelaar naar Parijs, doch keerde onverrigter zake terug, en de oorlog nam een aan vang. Hij was getuige van den slag bij Jena en vergezelde den Koning naar Oost-Pruissen. Daarna begaf hij zich naar zijne goederen in Opper-Silezië en Polen, waar hij een ambteloos leven leidde. In 1811 werd hij curator van de universiteit te Breslau, doch in 1820 ging hij naar Italië en woonde er bij afwisseling te Venetië en te Padua, en meer bepaald op eene villa in de nabijheid van Este, alwaar hij den 19den Februarij 1832 overleed. Van hem verscheen een „Fragment des mémoires inédits du comte de Haugwitz (1837)”.