Grothe (Diedrich), een uitstekend wis- en natuurkundige, geboren te Herscheid in het Westfaalsche district Altena, genoot zijne opleiding aan de technische school te Hagen en bezocht daarna gedurende 3'/2 jaar de „Gewerbe-Akademie” te Berlijn. Nadat hij in 1833 het examen had afgelegd, hetwelk hem het radicaal verleende, om als leeraar bij de Pruissische industriescholen werkzaam te wezen, zag hij zich in datzelfde jaar geplaatst als docent in de natuur-, schei- en wiskunde aan de industrieschool te Hagen. In 1839 werd hij tevens directeur dier school, en in 1850 volgde hij eene eervolle roeping naar Utrecht, om aldaar eene nieuwe technische school, door den invloed van de heeren Bake, van Rees en Mulder tot stand gekomen, te organiséren en te besturen.
Hij bleef aan het hoofd dier school tot in 1864, en vertrok toen als hoogleeraar in de mechanische technologie en in de kennis der werktuigen naar de polytechnische school te Delft, waaraan hij bij voortduring zijne krachten besteedt. Van zijne geschriften noemen wij: „Experimental-Physik”, — „Mechanische Technologie (Nederlandsch, 1866, 2de druk, 1872, ook in het Hoogduitsch)”, — „Technologisch uitstapje naar de Ruhr”, — „Het ijzer, zijne bereiding, eigenschappen en toepassing”, — en „Kennis van werktuigen (lste dl)”. Grothe is lid van het Utrechtsch Genootschap van Kunsten en Wetenschappen, en van het Bataafsch Genootschap voor proefondervindelijke wijsbegeerte te Rotterdam.