Groth (Klaus), een dichter in de platDuitsche taal, geboren den 24sten April 1819 te Heide in het Holsteinsche landschap Dithmarschen, bezocht de kweekschool te Tondern en werd daarna onderwijzer in zijne geboorteplaats. In zijne vrije uren hield hij zich hoofdzakelijk bezig met natuur- en wiskunde. In 1847 legde hij zijne betrekking neder, om elders zijne studiën voort te zetten, doch werd hierin verhinderd door eene ziekte, die hem noodzaakte, 6 jaar op het eiland Fernem met natuurbeschouwingen door te brengen.
In 1853 ging hij naar Kiel, deed eene reis door Duitschland en Zwitserland, toefde eenigen tijd te Bonn en vestigde zich vervolgens te Dresden, vanwaar hij in 1858 naar Kiel terugkeerde. Grooten roem behaalde hij door „Quickborn (1853, 9de druk 1864)” en door „Vertelln 1855—1859,2 dln)”, waarin hij het volksleven in Dithmarschen op eene treffende wijze schildert. Voorts schreef hij: „Hundert Blätter' (1854)”, zijnde eene verzameling van Duitsche gedichten, — „Voer de Goern (1858)”, — „Rothgeter-meister Lamp en zin Dochder (1862)”, enz.