Gourgaud (Gaspard, baron), een Fransch generaal, geboren den 14den September 1783 te Versailles, bezocht de polytechnische school te Parijs en de artillerie-school te Châlons, en werd in 1802 geplaatst als onderofficier bij de artillerie.
Hij nam deel aan de veldtogten van 1805 tot 1807, werd bij Austerlitz zwaar gewond, verwierf vervolgens het kruis van het Legioen van Eer, en was kort daarna kapitein. Hij onderscheidde zich voorts in de oorlogen in Spanje en tegen Oostenrijk, en werd in 1811 naar Dantzig gezonden, om de gesteldheid van deze plaats te onderzoeken. Ten gevolge van zijn rapport werd hij ordonnans-officier des Keizers, vergezelde dezen op den togt naar Rusland, werd bij Smolensk gewond, woonde den slag aan de Moskwa bij, en was de eerste, die in het Kremlin drong, en er 5000 tolcentenaars buskruid ontdekte, welke reeds bijna in aanraking waren met de vlam.
Deze dienst werd beloond met den titel van baron. Op den terugtogt werd hij staf-officier (chef d’escadron) en zwom met zijn paard tot tweemaal toe over de Beresina, om den anderen oever te verkennen. Toen Napoleon het leger verliet, ontving Gourgaud den last, om van Wilna aanstonds naar Parijs te reizen en rapport uit te brengen over den staat van zaken. De Keizer benoemde hem vervolgens tot eersten ordonnans-officier, en hij woonde in die betrekking de veldtogten bij van 1813 en 1814. In Frankrijk redde hij het leven van den Keizer, toen deze na den slag van Brienne des avonds te 10 ure onverwachts door eene bende Kozakken aangevallen werd.
Nu klom Gourgaud op tot kolonel, en werd in het begin van Maart met 2 bataljons der oude garde en 3 escadrons naar Rheims gezonden. Hij veroverde deze stad, doch dit voordeel ging verloren door de nederlaag bij Lâon. Na den intogt der Verbondene Mogendheden in Parijs bleef Gourgaud bij den Keizer en verliet hem eerst te Fontainebleau. Lodewijk XVIII nam hem op in zijne lijfwacht, en benoemde hem tot chef van den generalen staf der artillerie der 1ste militaire divisie. Bij den terugkeer van Napoleon kwam hij weder in dienst bij dezen, werd tot generaal en adjudant benoemd, streed bij Waterloo en vergezelde den Keizer naar Rochefort, vanwaar hij diens brief aan den Prins-Regent overbragt naar Engeland.
Voorts behoorde hij tot de 3 personen, die verlof ontvingen, om Napoleon naar St. Helena te vergezellen. Hier bleef hij verscheidene jaren, totdat onaangenaamheden met Montholon hem noodzaakten Longwood te verlaten. Hij begaf zich naar Engeland, waar hij moeite deed, om de Keizers van Rusland en Oostenrijk tot belangstelling in het lot van Napoleon te bewegen, terwijl hij Maria Louïsa bezwoer, om toch pogingen aan te wenden, om een einde te maken aan de gevangenschap van haren gemaal.
Inmiddels had hij zijn „Récit de la campagne de 1815 (1818)” in het licht gegeven, en toen hij in 1821 in Frankrijk terugkeerde, verschenen van hem en generaal Montholon de „Mémoires de Napoléon à Ste-Helène (1823, 8 dln)”. Daarenboven schreef hij een „Examen critique” der „Histoire de la grande armée” van Segur, — een geschrift, hetwelk aanleiding gaf tot een duël tusschen die beide generaals. Voorts kwam hij in verzet tegen de „Geschiedenis van Napoleon” van Walter Scott. Na de Julij-revolutie van 1830 trad hij weder in werkelijke dienst, en zag zich achtereenvolgens benoemd tot kommandant der artillerie te Parijs en Vincennes, tot adjudant des Konings en tot luitenant-generaal.
In 1840 behoorde hij tot de commissie, die het stoffelijk overschot van Napoleon naar Frankrijk overbragt. Bij de omwenteling van 1848 werd zijn naam op de lijst der generaals doorgehaald, doch na de volksbewegingen in Junij zag hij zich door het 1ste legioen der nationale garde te Parijs tot aanvoerder gekozen, en in 1849 als afgevaardigde door de kiezers naar het Wetgevend Ligchaam gezonden. De staatsstreek van 2 December 1861 beroofde hem van al zijne waardigheden, en hij overleed den 25sten Julij 1862.