Gounod (Charles François), een uitstekend Fransch componist, geboren te Parijs den 17den Junij 1818, ontving zijne opleiding aan het Conservatoire aldaar, onder de leiding van Halévy, Reicha en Lesueur.
In 1839 verwierf hij den grooten prijs en begaf zich op kosten der regéring naar Rome. Hier hield hij zich bezig met de beoefening der oud-Italiaansche kerkmuziek, zoodat hij zelfs ging studéren aan een priesterseminarium en het voornemen koesterde, om de wijding te ontvangen. Toen hij in 1843 terugkeerde te Parijs, werd hij muziekdirecteur aan de kerk des Missions étrangères aldaar, bekleedde gedurende 6 jaar die betrekking, en verwierf door zijne kerkelijke muziekstukken een goeden naam.
In 1851 werd zijne opera „Sappho” opgevoerd zonder veel succès. Daarna schreef hij de koren voor het treurspel „Ulysse” van Ponsard. In 1854 volgde de opera „La nonne sanglante” en in 1859 „Le médecin malgré lui”. Eerst in 1859 maakte hij echter grooten opgang door zijn „Faust”. Later schreef hij „La Colombe”, — „La reine de Saba”, — „Mireille”, — Roméo et Juliette”, — „Polyeucte”, — „Francesca da Rimini”, enz., terwijl hij ook nog symfonieën, cantates en kleinere melodieën leverde.
In 1870 begaf hij zich naar Londen, waar hij onderscheidene stukken componeerde, doch in het najaar van 1871 keerde hij terug naar Parijs.
Men meldt, dat hij zich thans (1874) bezig houdt met het vervaardigen van eene nieuwe opera, getiteld: „George Dandin”, waarvan de tekst bewerkt is naar het bekende blijspel van Molière.