Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 07-08-2018

Francius

betekenis & definitie

Francius (Petrus), een Nederlandsch letterkundige, geboren te Amsterdam den 19den Augustus 1645, genoot aldaar op de Latijnsche school het onderwijs van den geleerden Hadrianus Junius, studeerde te Leiden, bezocht Engeland , Frankrijk en Italië en werd te Angers bevorderd tot doctor in de beide regten. Nadat hij voorts betrekkingen had aangeknoopt met de meestberoemde geleerden, zag hij zich bij zijne terugkomst in zijne geboorteplaats benoemd tot hoogleeraar in de geschiedenis en welsprekendheid aan het athenaeum illustre aldaar (1674). In 1686 werd hij belast met het onderwijs in de Grieksche taal, bedankte in 1692 voor een beroep naar Leiden en overleed op zijn verjaardag in 1704. Hij was een uitstekend redenaar, een keurig dichter in de Latijnsche, Grieksche en Nederlandsche talen, en een man van groote geleerdheid.

Hij wordt als zoodanig geroemd door Graevius, Burman, Perizoníus, Cuperus, Broekhuizen enz., ononderscheidene vorsten begiftigden hem wegens zijne groote talenten met gouden ketens, eerepenningen enz. Van zijne geschriften noemen wij: „Lof- en lijkrede op Maria Stuart, gemalin van koning William (1677)”, — „Epicedium in funere herois invicti Michaelis Adriani Ruteri (1677)”, — „Poemata (1682 en 1697)”, — en vooral zijn „Specimen primum et alterum eloquentiae exterioris etc. (1697—1700, 2 dln, 2de uitgave 1715)”. Voorts heeft hij een aantal „Orationes" in het licht gegeven.

< >