Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 07-08-2018

Fouqué

betekenis & definitie

Onder dezen naam vermelden wij :

Heinrich August, vrijheer de la Motte Fouqué, een Pruissisch generaal, geboren te ’s Hage in 1698. Hij behoorde tot eene familie van Fransche uitgewekenen, werd in 1706 page bij prins Leopold van Anhalt-Dessau, en trad in 1715 in Pruissische dienst om deel te nemen aan den veldtogt tegen Karel XII. In 1729 was hij kapitein en bezat het vertrouwen van den Kroonprins, later Frederik II. Onaangenaamheden met zijn chef bewogen hem, om in 1738 als majoor zijn ontslag te vragen en dienst te nemen in Denemarken, doch zoodra Frederik II den troon beklommen had, riep deze Fouqué terug en benoemde hem tot kommandant van een regiment. In die betrekking streed hij in Silezië, werd bevorderd tot luitenant-generaal en onderscheidde zich in den Zevenjarigen Oorlog. Toen Frederik II in 1749 naar Saksen trok, werd Fouqué belast met de verdediging van den pas bij Landshut. Zijn korps bestond uit 13000 man, tegenover dat van Laudon, hetwelk 40000 man telde. Laatstgenoemde wist Fouqué uit zijne sterke stelling te lokken.

De Koning, schoon aanvankelijk daarmede tevreden, zond hem bevel, om die weder in te nemen, doch eer het zoover was, zag Fouqué zich den 23sten Junij 1760 door de vijandelijke overmagt aangetast en geslagen. Het grootste gedeelte zijner troepen bleef op het slagveld, de overigen vielen in ’s vijands handen. Onder deze was ook de zwaar gewonde Fouquê, wiens leven door de zeldzame trouw van zijn knecht Trautschke werd gered. De Koning vergeleek dezen strijd met dien van Thermópylé. De hierop volgende verovering van Glatz kostte aan Fouqué zijn geheele vermogen. Daar hij zich heftig had uitgelaten over de behandeling der Pruissische krijgsgevangenen, werd hij niet uitgewisseld, maar eerst na den vrede op vrije voeten gesteld. De Koning riep hem naar Sanssouci en schonk hem de verdiende hulde. Fouqué trad echter niet weder in dienst, maar werd domproost te Brandenburg, en overleed den 2den Mei 1774.

Friedrich, Heinrich Karl, vrijheer de la Motte Fouquê, een Duitsch dichter. Hij was een kleinzoon van den voorgaande, werd geboren te Brandenburg den 12den Februarij 1777, nam als luitenant deel aan den veldtogt van 1792 en wijdde zich vervolgens aan het buitenleven en aan de poëzij, waarna hij in 1813 de onafhankelijkheid van zijn vaderland hielp bevechten, als majoor zijn ontslag nam, en bij afwisseling te Parijs en op een buitengoed bij Rathenow, later te Halle zijn verblijf hield. Hij overleed te Berlijn den 23sten Januarij 1843. Aanvankelijk dichtte hij onder den naam van Pellegrin, vertaalde de „Numancia” van Cervantes, en schreef den roman „Alwin (1808, 2 dln)”, — de „Historie des edeln Ritters Galmy und einer schonen Hertogin aus Bretagne (1806, 2 dln)”, — benevens eenige tooneelspelen. Voorts vermelden wij van hem het dramatisch gedicht „Sigurd, der Sehlangentodter (1809)”, — de tooneelspelen „Eginhard und Emma (1811)”, en „Alboin, der Longobardenkönig (1813)”, — den ridderroman „Der Zauberring (1813, 3 dln)”, — het algemeen bekende sprookje „Undine (1811, 13de uitgave 1864)”, — het romantische heldendicht „Corona”, — „Die Fahrten Thiodolfs (1815, 2 dln)”, — „Sängers Liebe (1816)”, — „Altsächsische Bildersaal (1819—1819, 4 dln)”, — het geschiedkundig epos „Bertrand du Guesclin 1821, 3 dln)”, — „Der Verfolgte (1821, 3 dln)”, — „Der Sängerkrieg auf den Wartburg (1828)”, — zijne eigene „Lebensgeschichte (1840)”, — „Abfall und Busze oder die Seelenspiegel (1844)”, — en „Gedichte (1816— 1827, 5 dln)”. Zelf bezorgde hij eene uitgave zijner „Auserwahlte Werke (1841, 12 dln.)” Hij behoort tot de romantische school en onderscheidt zich door eene rijke verbeelding en een krachtigen dichttrant. — Zijne tweede echtgenoote, Karoline von Briest (geboren in 1773, overleden den 21sten Julij 1831) heeft zich door hare geschriften „Briefe über Zweck und Richtung weiblicher Bildung (1811)”, — en door hare „Briefe über die griechische Mythologie (1812)” enz. als schrijfster bekend gemaakt, — en ook van zijne derde vrouw, Albertine Tode, verscheen onder anderen de roman „Reinhold (1865, 2 dln)”.

< >