Fouquier-Tinville (Antoine Quentin), de beruchte openbare aanklager ten tijde der groote Fransche revolutie, werd geboren in 1747 te Herouel, een dorp in het departement Aisne. Zijne ouders, tot den landbouwenden stand behoorende, zonden hem naar eene school te St. Quentin en kochten daarna voor hem eene procureurs-betrekking. Hij moest deze nederleggen wegens een bankroet, begaf zich in dienst der geheime policie en onderscheidde zich reeds bij den aanvang der omwenteling door zijn democratisch cynismus.
Banton bragt hem in kennis met Robespierre, en deze benoemde hem tot openlijk aanklager (procureur-generaal) bij de revolutionaire regtbank. Verstoken van alle beschaving, menschlievendheid en geweten, volbragt hij onder het masker van onomkoopbaarheid de bloedige hevelen van het Comité du salut public, en het moorden was weldra zijn lust. Wanneer men hem somtijds op verwisseling van personen opmerkzaam maakte, gaf hij ten antwoord: „Het doet er niet toe; van daag of morgen moeten zij toch sterven”. Hij zond spionnen naar de gevangenis, die hij later als getuigen voor de regtbank riep. Een der gezworenen, Mantamé genaamd, werd zelfs door hem aangeklaagd, omdat die man bij de veroordeeling van Charlotte Corday eenig medelijden had betoond met de Girondijnen. Hij deed aan de Conventie het voorstel, om een schavot in de regtszaal te doen optimmeren, dat echter zelfs door Collot d'Herbois met afschuw verworpen werd. Nadat hij over de hoofden van alle partijen het vonnis des doods had uitgesproken, verwees hij met evenveel ijver Robespierre en Banton tot de guillotine.
Na hunne teregtstelling verscheen hij in de Nationale Conventie, om haar met die daad van geregtigheid geluk te wenschen. Toen echter bragt Fréron ook tegen hem eene beschuldiging in. Fouquier-Tinville poogde zich te regtvaardigen, en toen dit niet gelukte, stelde hij zich vrijwillig ter beschikking des regters. Eerst na verloop van 10 maanden eindigde zijn procès. Hoewel hij alle schuld op Robespierre zocht te schuiven, werd hij als een gewetenloos regter ter dood veroordeeld en op den 7den Mei 1795 geguillotineerd. Hij stierf volgens sommigen als een lafaard, — ’t geen echter door Carlyle wordt tegensproken.