Onder dezen naam vermelden wij:
Eustathius, een kerkvader der 4de eeuw en bisschop van Antiochia. Hij is vooral bekend wegens den ijver, waarmede hij de besluiten van het Concilie van Nicaea handhaafde.
Toen namelijk in 330 de partij der Semi-Arianen met Eusébius van Nicomedië aan het hoofd de overhand behield aan het Hof van Constantijn, zoodat eenige tegenstanders van het Concilie van Nicaea uit de ballingschap teruggeroepen werden, wilde hij met deze geenerlei gemeenschap onderhouden. Hij werd om die reden in 331 verdreven en door Meletius vervangen. Intusschen wilde een gedeelte der gemeente te Antiochia dezen niet erkennen en vormde onder den presbyter Paulinus de partij der Eustathianen. De scheuring, hierdoor ontstaan, werd eerst in den aanvang der 5de eeuw geheeld, dus lang na den dood van Eustathius, welke in 360 voorviel.
Eustathius, een monnik van Pontus. Hij werd in 355 bisschop van Sebaste in Arménië, bevorderde het kloosterleven in Pontus, Paphlagonië en Arménië, en was hierbij met zoo overdreven ijver bezield, dat hij met zijn vriend Aërius wegens eene onvoorwaardelijke verwerping van het huwelijk door de Synode te Gangra in Paphlagonië, tusschen de jaren 362 en 370 gehouden, veroordeeld werd. Zijne aanhangers, de Eustathianen, keurden alle gewijde plegtigheden onwettig, wanneer zij door gehuwde priesters verrigt werden, overreedden de vrouwen om hunne mannen te verlaten, hulden zich in een eigenaardig monniksgewaad en beschouwden, naar men meent, den sabbath als een vastendag.
Eustathius, den beroemden Griekschen uitlegger der geschriften van Homérus en van den geograaf Dionysius. Hij was aanvankelijk diaconus en onderwijzer in de rhetorica in zijne geboortestad Constantinopel, en werd in 1155 bisschop van Thessalonica, waar hij in 1198 overleed. Was zijne godsdienstige ontwikkeling ook zeer gering, des te grooter was zijne kennis van de oude classieke schrijvers en de omvang zijner geleerdheid, zooals duidelijk blijkt uit zijne uitlegkundige werken, vooral met betrekking tot de gedichten van Homérus. Zij zijn dan ook bij herhaling uitgegeven. Van zijne uitlegging der Hymnen van Píndarus is alleen het „Proemium (de Inleiding)” tot ons gekomen. — Een andere Eustathius, ook Emathius genaamd, leefde in de 6de en volgens anderen in de 12de eeuw, en is de laatste Grieksche minnedichter. Hij vervaardigde een weinigbeteekenenden roman, waarin de minnarijen van Hisminias en Hisminias worden beschreven. Deze is uitgegeven door Hercher in zijne „Scriptores erotici graeci (1859, 2 dln)”.