Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 11-01-2018

Antiochia

betekenis & definitie

Antiochia is de naam van eenige steden der Oudheid, van welke de merkwaardigste zijn:

Antiochai Epidaphnes (bij Daphné), alzoo genoemd naar den nabijgelegen tuin, aan Apollo gewijd en Daphné geheeten, was de hoofdstad van Syrië. Zij verhief zich op den oever van de Orontes, heette om die reden ook wel Antiochia ad Orontem en strekte er zich uit, op een afstand van 3 geogr. mijlen van de zee, in eene ongemeen vruchtbare dalvlakte; zij was de belangrijkste van de door Seleucus Nicator gestichte steden (301), de prachtige zetel der Seleuciden. Men noemde haar de parel of den oogappel van het Oosten. Zij werd het eerst bevolkt met inwoners van Antigonia, eene geogr. mijl van haar verwijderd.

Weldra vereischte de toevloed van nieuwe kolonisten eene tweede stedestichting, die onder Seleucus Callinicus door eene derde en onder Antíochius Epiphanes door eene vierde gevolgd werd, zoodat de geheele stad uit vier steden bestond en deswege Tetrapolis genaamd werd. Elke dier steden had haar eigen muur, en te zamen waren zij door een gemeenschappelijk verdedigingswerk omgeven. De hoogste bloei der stad valt zamen met de regering van Antiochus de Groote, — voorts met het bewind der Romeinsche keizers van de eerste drie eeuwen onzer jaartelling. Die keizers hielden er dikwijls hun verblijf; zij verleenden aan de stad een zelfstandig bestuur, het muntregt en het Italiaansch burgerregt. In dien tijd telde men er bijna een half millioen inwoners, zoodat zij wegens hare grootte en pracht de vergelijking met Rome kon doorstaan. Tevens was zij tijdens de Romeinsche heerschappij de vaste verblijfplaats van den proconsul van Syrië, in den Christelijken tijd de zetel van één der 4 oudste patriarchen, en tevens de beroemde voedster der aloude Christelijke geleerdheid (zie Antiocheensche school). In die stad ontstond de eerste Christelijke gemeente buiten Palacstina, — daar werd de naam Christen het eerst genoemd, — daar vertoefden Paulus en Barnabas, Marcus en Silas.

Volgens de onzekere sage was Barnabas er de eerste bisschop, maar zeker is het, dat er tusschen de jaren 252 en 380 tien gewigtige kerkvergaderingen werden gehouden, waarbij men nog eenige kan voegen uit lateren tijd. Het verval der stad dagteekent van de 5de eeuw. De aardbevingen spanden zamen met de barbaren, om er de prachtige paleizen in puinhoopen te veranderen. Chosroes, koning van Perzië, legde haar in 541 grootendeels in de asch en voerde zelfs de gegoede burgers als slaven naar elders. Justinianus liet wel is waar met groote kosten op de bouwvallen der oude stad eene nieuwe stichten, die hij Theupolis noemde, maar deze bleef ver bemalen de grootheid der vorige. Romeinen, Perzen, Byzantijnsche Grieken en Saracénen hadden onder de muren van Antiochia reeds om het bezit der stad gestreden, én deze laatste waren overwinnaars gebleven, toen het eerste kruisleger verscheen en hen verdrong. Na eene langdurige belegering plantte Bohemond van Tarente er de Christelijke banier in plaats van de halve maan en noemde zich vorst van, Antiochia (zie Antiocheensch rijk).

Gedurende de volgende kruistogten werd Antiochia met regt beschouwd als het bolwerk voor Jeruzalem, want vanhier konden de veroveraars van het Heilige Land te gelijk de Grieken in bedwang houden en de magt der Seldsjoeken van Damascus bedreigen. De Grieksche keizers waren intusschen weinig ingenomen met dat hechte bolwerk der kruisvaarders in het pas gestichte vorstendom. Daarom spanden zij al hunne krachten in, om door list de Franken te verdrijven; ook beproefden de Comnenen nu en dan de scherpte der wapenen, maar te vergeefs. De onderlinge verdeeldheid der aanvoerders van het kruisleger en een gelijktijdige aanval der Turken gaf eindelijk aan keizer Johannes (1137) den moed, om Antiochia te belegeren en tot een leengoed van zijn rijk te maken. Later is zij aan Egypte toegevoegd en uit de geschiedenis verdwenen.

Zelfs in hare bouwvallen zoekt men te vergeefs naar het aloude. Antiochia. Slechts weinig overblijfselen uit haren bloeitijd zijn er aanwezig. Het eenige groote gedenkstuk uit die dagen is de stadsmuur, benevens eenige fondamenten van torens. Ook ontwaart men hier en daar marmeren vloeren. Van den tuin van Daphné, door de Ouden met schitterende kleuren geschilderd, door Seleucus ingewijd en door de Grieken en Romeinen in eene plek voor godsdienst en zingenot herschapen, kan men niet eens de plaats aanwijzen, waar zij weleer gelegen was. Het Christendom verdreef er de priesteressen der zedeloosheid en stichtte op het tooneel der losbandigheid eene kerk, welke aan Babylas, een bisschop die onder Décius den marteldood stierf, was gewijd. Vruchteloos poogde keizer Julianus ook hier de dienst der afgoden te herstellen. Een félle brand verteerde des nachts den nieuwen tempel van Apollo en vernietigde er voor altijd eene godsdienst, die zich zelve overleefd had. Het Christendom schoot er diepe wortelen, en weldra verhief zich de kerk van Antiochia zóó luisterrijk, dat zij eene voorname rol vervult in de geschiedenis van het Christelijk geloof. Meer dan 300 kloosters verhieven zich als een krans op de heuvelen rondom het heilige Theupolis.

Van Antiochia tot aan zee strekt langs de oevers van de Orontes de ongemeen vruchtbare Antiocheensche vlakte zich uit, welke voorheen bij een weligen tuin vergeleken werd en nog altoos tot de bekoorlijkste dalen van Syrië behoort.

Antiochia Pisidiae of ad Pisidiam, eene stad op de grenzen van Phrygië en Pisidië, zoodat zij nu eens tot het ééne, dan weder tot het andere gewest gerekend wordt. Zij werd gesticht door Antiochus I en met inwoners uit de stad Magnésia aan de Maeander bevolkt. Toen Antiochus zich aan de Bomeinen onderwerpen moest, werd zij vrij verklaard, maar het schijnt, dat zij niettemin bleef onder de heerschappij van koning Eumenes van Pergamus en vervolgens onder die van Amyntas van Pamphylië. Ten tijde van Augustus, verkreeg zij den rang eener kolonie met het Italiaansche burgerregt en den naam van Caesaréa, terwijl zij later de hoofdstad was van het noordelijk gedeelte van Pisidië. De bouwvallen van deze stad zijn eerst in den laatsten tijd door Richter en Arundel bij het dorp Jalowatsj, 6 uren gaans van Aksjeer, ten westen van het meer van Egherdir teruggevonden.

< >