Daun is de naam van een oud grafelijk geslacht, welks stamslot bij het stadje Daun in het Eifelgebergte op eene hooge basaltrots verrijst. Reeds in den aanvang der 11de eeuw is het in oirkonden vermeld, en in 1461 werd bet door den aartsbisschop van Trier met aanzienlijke goederen beleend. Later is er eene splitsing ontstaan in 3 lijnen, namelijk Bruch, Falckenstein en Oberstem. Wij vermelden van dat geslacht een drietal leden, te weten:
Ulrich von Daun, heer von Falckenstein, Bruch en Oberstein, in onzen vrijheidsoorlog tegen Spanje een groot ijveraar voor de Hervorming. Hij werd in zijn kasteel Bruch dooide Spanjaarden belegerd, en het beroep, als leenman van den Hertog van Cleef, op zijne onzijdigheid was vruchteloos. Hij gaf zich over onder voorwaarde, dat het leven der bezetting zou worden gespaard. Al de bedienden werden echter op eene ellendige wijze vermoord, en de graaf zelf, hoewel aanvankelijk verschoond, werd later (11 October 1598), vermoedelijk op last van Mendoza, omgebragt. Toen deze vervolgens (1601) in onze handen was gevallen, vervoegde zich de weduwe van graaf von Daun bij de Algemeene Staten om regt wegens het vermoorden van haren gemaal; het blijkt echter niet, dat daaraan gevolg is gegeven.
Wierich Philipp Lorenz, graaf von Daun. Deze werd geboren den 19den October 1668, onderscheidde zich in den Spaanschen Successie-oorlog, werd in 1704 luitenant-veldmaarschalk en belastte zich in 1705 onder zeer ongunstige omstandigheden met het commando in Piémont. Hij verdedigde Turijn in 1705 met uitstekende dapperheid tegen de Franschen, totdat Eugénius hem ontzette. Als veldtuigmeester maakte hij in 1707 zich meester van Napels en werd er tot vice-koning benoemd. Later werd hij veldmaarschalk en grande van Spanje, en stelde zich aan het hoofd van het leger, hetwelk een inval zou doen in Dauphiné. Keizer Karel VI verhief hem in 1711 tot prins van Tiano, waarna hij wederom onderkoning van Napels werd, in 1713 commandant van Weenen, toen stadhouder der Nederlanden, en eindelijk te Milaan. Hij overleed te Weenen den 30sten Julij 1741.
Leopold Joseph Maria, rijksgraaf von Daun, Oostenrijksch veldmaarschalk en een zoon van den voorgaande. Hij werd geboren te Weenen den 25sten September 1705 en trad, schoon aanvankelijk voor den geestelijken stand bestemd, weldra in dienst, nam deel aan den oorlog met Turkije, was in 1734 reeds generaal-majoor, en onderscheidde zich in 1747 in den rampspoedigen slag bij Krozka. In 1739 werd hij bevorderd tot luitenant-veldmaarschalk, en de roem zijner dapperheid, alsmede zijn huwelijk met de gravin von Fux, bezorgden hem het volkomen vertrouwen van keizerin Maria Theresia. Na den vrede met Pruissen (1745) werd hij veldtuigmeester-generaal; in 1746—1748 streed hij in de Nederlanden tegen de Franschen en verwierf in 1754 den rang van veldmaarschalk. Hij beijverde zich, om in Oostenrijk het krijgswezen te verbeteren en stichtte in 1751 de Militaire Académie te Wiener Neustadt. In den Zevenjarigen oorlog (1757) voerde hij bevel over het leger in Moravië, rukte voorwaarts, na de nederlaag van Browne bij Praag, naar het leger van Frederik II, vóór laatstgenoemde stad gelegen, en versloeg het bij Kollin (18 Junij), zoodat de Koning Bohemen moest verlaten. Daarna opereerde hij onder den prins van Lotharingen zeer voorspoedig, doch moest, omdat de Prins niet naar zijn raad wilde luisteren, bij Leuthen het onderspit delven.
Nu werd hij opperbevelhebber, behaalde bij Hochkirch eene overwinning op Frederik II, en noodzaakte na de verovering van Dresden den Pruissischen generaal Fink, om zich met 11000 man over te geven (11 November 1759). Daarentegen was zijne aarzeling oorzaak, dat hij bij Liegnitz geslagen werd, alsmede bij Torgau, waartoe zijne wonden en de stoute aanval van von Ziethen medewerkten. Om genezing te zoeken, begaf hij zich naar Weenen, doch keerde reeds in 1761 naar het leger terug, hoewel zonder een beslissenden slag te wagen. Men heeft hem hard gevallen om zijne weifeling, doch deze ontsproot uit eene schrandere waardering van de krijgskundige bekwaamheid zijner tegenpartij, — en Frederik II stelde zelf de talenten van von Dain op hoogen prijs. Meer gegrond schijnt intusschen de bewering te wezen, dat hij de kunst niet verstond, om van de behaalde voordeelen partij te trekken. In 1762 werd hij voorzitter van den Raad van Oorlog en bevorderde in die betrekking de belangen van het leger. Hij wordt voorts geprezen als een hoogst naauwgezet en godsdienstig man; hij overleed den 5den Februarij 1766.