Damjanich (Johann), een Hongaarsch generaal in den omwentelingsoorlog van 1848, werd geboren in 1804 te Pancsowa in het district der Militaire Grenzen. Hij behoorde tot den Serbischen stam, bezocht eene cadettenschool in Oostenrijk, waar hij weinig degelijks leerde, trad vervolgens in dienst en werd op zijn 40ste jaar kapitein. Op vermoeden, dat hij met de Magyaren heulde, was in 1848 bepaald, dat hij als majoor naar het leger in Italië zou vertrekken, toen hij door bemiddeling van graaf Batthyany, vergunning ontving om te blijven. Nu stelde hij zich in betrekking met Kossuth, zocht de regimenten op de grenzen voor den opstand te winnen, en organiseerde bij het uitbarsten daarvan een bataljon nationale garde, waarmede hij bloedige gevechten leverde.
Bij het voortrukken van Windischgrätz werd hij belast met het dekken van de Theisz; daarbij verrastte hij Szolnok en werd bevorderd tot generaal. Hij streed gedurig aan de zijde van Görgei, en meer dan één slag werd door hem beslist. Bij den intogt in Komorn brak hij een been, en dit had voor Hongarije gewigtige gevolgen, daar Kossuth juist op het punt stond, om Görgei door Damjanich te vervangen. Hoewel deze zijn voet verloor, nam hij weldra het bevel in Arad op zich, doch moest zich na het gevecht van Világos aan de Russen overgeven. Deze leverden hem uit aan de Oostenrijkers, die den dapperen man, wiens forsche gestalte aan de krijgshelden der middeleeuwen herinnerde, met 12 andere Hongaarsche generaals door ophanging om het leven deden brengen.