Damman (Adriaan) of Dammant, heer van Beystervelde, hoogleeraar te Leiden, was geboren te Limberg in Vlaanderen, studeerde in de regten, en werd in 1580 hoogleeraar in de Latijnsche taal te Gent. Als voorstander der Hervorming moest hij in 1584, toen Gent door de Spanjaarden werd bezet, de wijk nemen. Hij spoedde zich naar Leiden en werd er, op aanbeveling van zijn voormaligen leerling graaf Willem Lodewijk van Nassau, in 1586 benoemd tot buitengewoon hoogleeraar in de wijsbegeerte, uit welke betrekking men hem, op zijn verzoek, 2 jaar later eervol ontsloeg.
In 1594 werd hij agent of ambassadeur der Staten-Generaal bij Jacobus VI, koning van Schotland; op zijne reis derwaarts maakten zeeroovers uit Duinkerken zich meester van het schip, waarop hij zich bevond, en hij bleef 3 weken te Duinkerken gevangen, doch herkreeg zijne vrijheid door het voorgeven, dat hij de onderwijzer was der zonen van den Koning van Schotland. Hij begaf zich vervolgens naar zijne bestemming, meldde zijn wedervaren in een brief aan Oldenbarneveldt, en bleef tot aan zijn dood in Schotland, waar hij zich op verzoek van George Buchanan met het onderwijs belastte van eenige jonge lieden van aanzienlijken huize. Hij was een uitstekend Latijnsch dichter, en zijne verzen zijn door Jacobus Sluperius uitgegeven. Ook kent men van hem een „Carmen gratulatorium Francisco, Andium Duci, ad capiendum Flandriae comitatum accersito (1582)”.