Cloppenburg (Johannes) of Cloppenburgh, een ijverig Hervormd Nederlandsch godgeleerde, werd geboren te Amsterdam den 13den Mei 1592. Hij studeerde te Leiden en te Franeker, bezocht onderscheidene Duitsche, Fransche en Zwitsersche hoogescholen en werd achtereenvolgens predikant te Bleiswijk, waar hij een openbaar twistgesprek hield met Hendrik Slatius, dien hij van Sociniaansche gevoelens beschuldigde, te Aalburg en Heesbeen, te Heusden, te Amsterdam, waar hij zoo hevig tegen de Remonstranten preekte en tegen de laauwheid van de regéring in het toelaten dier vergaderingen, dat hij het weldra geraden achtte de wijk te nemen, eerst naar Leiden en voorts naar Brielle, waar hij 10 jaar werkzaam was, terwijl hij later zich vestigde te Harderwijk, waar men hem tevens tot hoogleeraar benoemde. In laatstgemelde betrekking zag hij zich in 1643 geplaatst te Franeker, en hij overleed aldaar den 30sten Julij 1652.
Cloppenburg was ongetwijfeld een zeer geleerd man, ongemeen ervaren in de Oude talen en begaafd met een schrander oordeel. Toch verhief hij zich niet boven de bijgeloovigheden zijner eeuw, boven het geloof aan tooverij en wigchelarij, en op het punt van kerkelijke leerstellingen was hjj hoogst onverdraagzaam, zoodat zijn geheele leven een gestadigen strijd mag heeten tegen de Remonstranten, Socinianen en Doopsgezinden. Hiervan getuigen ook zijne talrijke geschriften, van welke wij enkele noemen, zooals: „Cancker van de leere der Wederdoopers (1625)”,— „Trouwhertige aanwysingen van de theologische redenen, waarom het immers, soo seer van de syde der Remonstranten als van de syde der Gereformeerde kerken, onmogelijk is te treden in verhandelinge tot vereeniging der Remonstranten met de Gereformeerde kerken (1627)”,— en „Kort bewijs van de opkomste en de leere der Socinianen (1637)”. Zijne „Omnia opera theologica” zijn in 1684 in 2 kwartijnen in het licht verschenen.