Onder dezen naam vermelden wij:
Johannes Bouman, een uitstekend Nederlandsch bouwkundige. Hij werd geboren te Amsterdam in 1706 en muntte zoodanig uit, dat Frederik Willem, koning van Pruissen , hem benoemde tot bouwmeester te Potsdam. Daar bouwde hij de bekende “Hollandsche huizen” en had er het opzigt op het bouwen van de Berlijnsche poort, van het raadhuis enz. Ook te Berlijn zijn vele gebouwen onder zijn opzigt verrezen, zooals de domkerk, het paleis van prins Hendrik, de nieuwe munt, het invalidenhuis, de nieuwe ridder-academie enz. Hij overleed te Potsdam in 1776.
Hermanus Bouman, een Nederlandsch godgeleerde. Hij werd geboren te Idaard in Friesland op den 11den Februarij 1789. In zijne kindsheid door stuipen geteisterd, bleef hij steeds zwak van ligchaam. Hij bezocht de Fransche school, het gymnasium en de academie te Harderwijk en legde er zich met ijver toe op de letteren en de godgeleerdheid. Na volbragte studiën werd hij predikant te Oostermeer en Eestrum (1812) en vervolgens te Finsterwolde (1815).
Hij schreef onderscheidene wetenschappelijke opstellen en beoordeelingen in tijdschriften, en zag zich in 1823 benoemd tot hoogleeraar in de godgeleerdheid en academie-prediker te Utrecht. Hier was hij, in weerwil van zijne wankelende gezondheid, gedurende eene reeks van jaren met ijver werkzaam. In 1849 werd hij ridder der orde van den Nederlandschen Leeuw. Nadat in 1863 zijne dankbare leerlingen hem een treffend blijk hadden gegeven van hunne belangstelling in den 40-jarigen gedenkdag der aanvaarding van zijn hoogleeraars-ambt, overleed hij een jaar daarna, op den 14den Mei 1864. Hij was lid der Maatschappij van Nederlandsche letterkunde te Leiden, van het Provinciaal Utrechtsch Genootschap, van het Zeeuwsch Genootschap enz.
Bouman was een man van groote geleerdheid en onderscheidde zich daarenboven door eene fraaije latiniteit; bij zijne vrienden stond hij om zijn eenvoudig, vroom en degelijk karakter in groot aanzien. Ook is het boven allen twijfel verheven, dat zijne conservatieve rigting een grooten invloed heeft gehad op die der geheele Hervormde Kerk in Nederland. Behalve eenige academische oratiën en eenige Nederlandsche redevoeringen, leerredenen en brochures, heeft hij een aantal belangrijke werken geschreven. Van deze noemen wij “Geschiedenis van de voormalige Geldersche Hoogeschool en hare Hoogleeraren (1844 en 1847)”, — “Memoria Joannis Clarisse, Theologi (18501”, — en “Chartae Theologicae (1853 en 1857).”