Een Nederlandsch godgeleerde uit de dagen der Hervorming, werd geboren te Leeuwarden , omhelsde den geestelijken stand en werd pastoor te Jelsum, waar hij reeds vóór het optreden van Luther het Evangelie in den geest der Hervormers verkondigde. Dit vond bij velen bijval, maar haalde hem tevens zoozeer den haat der geestelijkheid op den hals, dat hij de vlugt moest nemen naar Oost- Friesland, waar hij predikant werd te Norden (1536) en vervolgens te Emden.
Hij stond hoog aangeschreven bij Anna, gravin van Oost-Friesland, woonde op haar verzoek eene kerkvergadering bij te Wirdum (tusschen Emden en Norden), en werd door haar belast met het mede-opzigt op de Oost-Friesche gemeenten. Tot zijne geschriften behooren een “Verdedigingsschrift” ten behoeve der Hervormde Kerk, een “Vermeerderde Christelijke catechismus”, die eerst na zijn dood is uitgegeven, en onderscheidene liederen voor het kerkgezang, terwijl hij met zijne ambt- genooten Johannes a Lasco en Hermanus Bras den “Oostfriesche Catechismus of Bijbel der eenvoudigen” heeft opgesteld. — Zijn zoon Petrus Gellius († 1634) en zijn kleinzoon Gellius († 1658) hebben desgelijks in ons Vaderland het Evangelie verkondigd.
De naam van Bouma werd wegens ons onbekende redenen ook aangenomen door een zoon van Johannes Acronius. Deze — Dominicus Acronius a Bouma —- was eerst rector te Steenwijk, en toen hoogleeraar in de geschiedenis en welsprekendheid aan de hoogeschool te Franeker, waar hij den 15den Maart 1656 overleed. Hij heeft eenige Latijnsche geschriften nagelaten.