Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 19-03-2018

Becket(Thomas)

betekenis & definitie

Ook wel St. Thomas genaamd, was een Engelsch kerkvorst, een

ijverige voorstander der hiërarchie en van de heerschappij der pausen over de Kerk van zijn vaderland. Hij werd geboren in 1119, studeerde te Oxford en te Parijs tot in 1139, voorzag door zijne geschriften in zijn onder­houd en kwam in 1142 aan het hof van den aartsbisschop Theobald van Canterbury (Kan­telberg) , die hem naar Bologna zond, om er zich toe te leggen op de kennis van het kanonieke regt.

In 1154 werd hij archidiaken te Canterbury, en Koning Hendrik II be­noemde hem in 1157 tot Rijkskanselier. Hij gedroeg zich in die betrekking als een zeer buigzaam hoveling, zoodat de aartsbisschop Theobald gevoelde, dat hij zich in dien man bedrogen had. Des te meer klom hij in de gunst des Konings, die hem zelfs belast­te met de opvoeding van zijn oudsten zoon. Hendrik II wilde de regten der kroon op het gebied der Kerk vernieuwen en zag in Becket een geschikt werktuig voor zijn doel. Daarom werd deze na den dood van Theobald (1162) tot aartsbisschop van Can­terbury benoemd, maar dit bragt bij den nieuwen waardigheidsbekleeder eene volslagene omkeering te weeg. De hoveling hulde zich in de monnikspij, leidde eene gestrenge levenswijze, deed afstand van het ambt van kanselier en begeerde, nadat hij op die wijze het vertrouwen der geeste­lijkheid verworven had, van den Koning de teruggave van eenige goederen, welke te voren tot het aartsbisdom hadden behoord, alsmede meer voortvarendheid hij het benoe­men van geestelijke personen tot zoodanige bedieningen, waarvan de inkomsten tijdens de vacature in de koninklijke schatkist vloei­den.

Niet lang daarna vorderde Becket, als een oud voorregt, dat de geestelijken niet zouden behoeven te verschijnen voor den we­reldlijken regter. Intusschen zag hij zich ge­noodzaakt, om op de Rijksvergadering te Clarendon de aloude beperkende bepalingen, met betrekking tot den paus en de geeste­lijkheid, met eede te bevestigen. Naauwelijks was hij teruggekeerd naar zijn bisschoppelijken zetel, toen hij berouw gevoelde over zijne toegevendheid. Paus Alexander III, tot wien hij zich wendde, ontsloeg hem van den afgelegden eed en verklaarde, dat de Heilige Stoel de bepalingen van Clarendon nimmer zou aannemen. Koning Hendrik was woe­dend en liet op eene Rijksvergadering te Northampton, in October 1164 gehouden, den aartsbisschop schuldig verklaren aan meineed en hoogverraad. Deze nam de vlugt naar Frankrijk, waar hij eerst te Montigny en vervolgens te Sens als monnik leefde en on­der de bescherming van den Paus en van koning Lodewijk VII den strijd met geeste­lijke wapenen voortzette. Hendrik II legde beslag op zijne goederen, verdreef al zijne bloedverwanten en vrienden uit Engeland, verbood de inzameling van den Pieterspen­ning en dreigde, dat hij zich geheel en al van Rome zou losrukken.

Alle onderhande­lingen leden schipbreuk op de hardnekkig­heid van Becket, die in 1166 tot legaat naar Engeland benoemd was en zich met den banvloek wreekte op de vrienden des Ko­nings. Eene gevaarlijke ziekte en de onte­vredenheid des volks bewogen den Koning tot toegevendheid. Becket kreeg in 1170 on­der vrij gunstige voorwaarden verlof, o.m naar zijn bisdom terug te keeren. Hierdoor werd zijne stijfzinnigheid gevoed. In plaats van de banvonnissen te herroepen, voegde hij er nieuwe bij, en dadelijk toen hij aan land stapte, maakte hij een pauselijk bevelschrift openbaar, waardoor onderscheidene aanzien­lijke praelaten in hunne betrekking werden geschorst. Hendrik, destijds in Normandië, door al die woelingen vertoornd, liet zich ontvallen: “Is dan onder de lafaards, die mijn brood eten, niemand, die mij van dezen onrustigen priester wil ontslaan!” Dadelijk snelden 4 edellieden uit zijn gevolg naar Canterbury,. eischten van Becket, dat hij de banvonnissen zou herroepen en bragten hem vóór het altaar der hoofdkerk om het leven, toen hij in zijne weigering bleef volharden.

Dit geschiedde op den 29sten December 1170. Een kreet van ontzetting verhief zich in alle Christelijke staten; algemeen werd de schuld op den Koning geworpen, die echter alleen de gevangenneming, niet den dood van Bec­ket bedoeld had. Zijne gezanten hadden moeite om Alexander III van het uitspreken van den banvloek te weêrhouden, en toen in 1172 legaten in Normandië verschenen, om de zaak te onderzoeken, kon Hendrik II alleen ab­solutie verkrijgen door het afleggen van den zuiveringseed, door het onderhoud van 200 ridders tegen de Saracenen in Palaestina ge­durende een jaar te bekostigen, door een kruistogt te beloven, door de geestelijkheid te ontheffen aan het gezag der wereldlijke regtbank, door nog andere voorregten aan de Kerk te verleenen en door alle geroofde goederen aan het aartsbisdom Canterbury te­rug te geven. De heerschappij van den Paus in Engeland was na dien tijd vaster geves­tigd dan ooit. Becket werd beschouwd als een martelaar voor de vrijheid der Kerk, in 1173 heilig verklaard en was wegens de vele won­deren, door het bijgeloof aan zijn lijk toe­gekend , weldra de voornaamste beschermhei­lige der R. Katholieken in Engeland. Om het volk te verzoenen, moest Hendrik II zich onderwerpen aan eene smadelijke boete op het graf des vermoorden te Canterbury. Hendrik VIII van Engeland, hunkerend naar de rijkdommen, die in het aartsbisdom waren opgestapeld, deed in 1536 het ge­beente van den Heilige, als dat van een beleediger der koninklijke majesteit, verbran­den en de asch verstrooijen, waarna 26 groote wagens het goud en zilver van Canterbury naar de koninklijke schatkamer bragten. De brieven van Becket, die belangrijk zijn voor de kerkgeschiedenis van die dagen, zijn in 1180 verzameld en in 1682 in 2 deelen te Brussel door Lupus uitgegeven.

< >