Een Engelschman, die zich zoowel door zijn zonderlinge handelwijze als door zijn rijkdom eene groote vermaardheid heeft verworven, en de zoon van William Beckford, lord-majoor van Londen, werd geboren in 1760.
Op 10-jarigen leeftijd verloor hij zijn vader, die hem een jaarlijksch inkomen achterliet van ongeveer 100000 pond sterling. Onder de leiding van lord Chatham ontving hij eene zorgvuldige opvoeding, onderscheidde zich door een gunstigen aanleg en gaf in 1780 eene satyre in het licht, getiteld “Biographical memoirs of extraordinary painters,” waarin hij den spot dreef met de En- gelsche kunstenaars van dien tijd. Daarna ondernam hij eene langdurige reis door Europa, van welke hij eene halve eeuw daarna eene beschrijving uitgaf. Na zijn terugkeer werd hij voor Hindon lid van het Lager Huis. Weldra echter kreeg hij een afkeer van de parlementaire werkzaamheden en begaf zich naar Portugal, waar hij bij Cintra een buitenverblijf kocht en vriendschappelijk verkeer aanknoopte met de Koninklijke familie; van het verblijf aldaar gaf hij een verslag in zijne “Recollections of an excursion to the monasteries of Alcabaça and Bathalka (1825).” In 1796 keerde hij in Engeland terug en bouwde op zijn landgoed Fonthill een vorstelijk paleis, waardoor zijn vermogen dermate wegsmolt, dat hij het in 1822 voor 330000 pond sterling verkoopen moest. Nu vestigde hij zich te Bath en hield zich bezig met bouwen en met het verzamelen van kunstgewrochten, totdat hij den 2den Mei 1844 overleed. Op letterkundig gebied heeft hij zich bekend gemaakt door zijn Oosterschen roman “Vathek”, oorspronkelijk in het Fransch geschreven en te Lausanne gedrukt.