Oxford of Oxfordshire, een binnenlandsch graafschap in Engeland, is omringd door Northampton, Buckingham, Berkshire, Gloucester en Warwick, en telt op 34½ geogr. mijl omstreeks 178000 inwoners. Het land vormt eene golvende vlakte; langs de noordwestelijke grenzen loopt eene heuvelketen (255 Ned. el hoog) en in het zuidoosten verheffen zich de Chiltern Hills (250 Ned. el hoog). De grond is er zeer vruchtbaar, het klimaat in het algemeen vochtig en koel. Dit graafschap wordt besproeid door de Theems en eenige van hare zijrivieren.
Men verbouwt er graan (vooral gerst), tuin- en peulvruchten, hop en vlas, en de bodem levert voorts ijzererts en pijpaarde. De voornaamste bronnen van bestaan zijn er landbouw en veeteelt. Men heeft er 59% bouwland en 29% weiland. In 1876 telde er de veestapel 17000 paarden voor den landbouw, 52000 runderen, 328000 schapen en 34000 zwijnen. De fabrieknijverheid heeft er een geringen omvang. Tot middelen van verkeer dienen er het Oxfordkanaal en eenige andere kanalen, benevens 4 spoorwegen, welke zich in de stad Oxford vereenigen.
De even zoo genoemde hoofdstad van het graafschap ligt in een bevallig, heuvelachtig oord bij het vereenigingspunt van de Isis en de Cherwell, die te zamen de Theems vormen. Zij is eene der schoonste steden van Engeland en aldaar, behalve Londen, de eenige stad, welke een lord-mayor heeft. Zij is voorts de zetel van een bisschop en heeft, behalve 15 Anglicaansche en andere kerken, onderscheidene prachtige gebouwen, welke tot de universiteit behooren. Deze laatste is de oudste en voornaamste hoogeschool van Engeland en behoort met de iets later gestichte te Cambridge tot de oudste van Europa. Reeds ten tijde van Alfred de Groote was Oxford de zetel eener bloeijende school, en in de 12de en 13de eeuw vertoont deze inrigting zich als eene drukbezochte „Universitas literaria”. Intusschen werd het oudste collége, university college genaamd, eerst gesticht in 1249, en daarop volgde, vooral in de 13de tot de 16de eeuw de stichting van onderscheidene andere colléges. Het voornaamste van deze is „Christ Church College”, door cardinaal Wolsey gegrondvest en door Hendrik VIII in 1546 rijk begiftigd, daar hij de middelen aanwees tot onderhoud van een bestuurder of deken (dean), 8 canonici, 101 fellows, 8 kapellaans, een organist, 8 clerks, een schoolmeester en een helper. Daarenboven vindt men in een prachtig gebouw, in den Tudorstijl der 16de eeuw opgetrokken, gewoonlijk nog 200 studenten en met het dienstpersoneel meer dan 400 personen gehuisvest.
Ook de overige colléges behooren meestal tot de merkwaardigste monumenten van Engelsche bouwkunst en geven aan de beide hoofdstraten, High- en Broadstreet, eene eigenaardige schoonheid. In die gebouwen heerscht eene antieke pracht, en men heeft er vooral vele portretten van beroemde leerlingen der hoogeschool. Ruime tuinen met schaduwrijke lanen en speelpleinen voor cricket zijn uitnemend geschikt, om er het verblijf aangenaam te maken, terwijl de rivieren aan de roeiclubs der studenten gelegenheid geven tot ontwikkeling der spierkracht. Elk collége vormt als het ware eene zelfstandige universiteit en is van een korps leeraren, eene boekerij en andere wetenschappelijke hulpmiddelen voorzien. Ieder student moet tot één der colléges behooren, waar hij gewoonlijk op den leeftijd van 16—18 jaar na het bezoeken van een gymnasium of na een toelatingsexamen wordt opgenomen. Het onderwijs in de colléges wordt gegeven door fellows, die den naam dragen van tutors en de jongelieden voorbereiden voor hunne examens. Men maakt er vooral veel werk van de Grieksche en Romeinsche letterkunde, — voorts van wiskunde, geschiedenis, theologie, wijsbegeerte, staathuishoudkunde, regtsgeleerdheid en natuurkunde. Studenten, die zich door ijver onderscheiden, ontvangen prijzen en „scholarships (beurzen)”.
Het verblijf is er kostbaar en er heerscht een zeer orthodoxe geest, zoodat het aantal studenten er slechts een paar duizend bedraagt, meerendeels behoorende tot de aanzienlijkste geslachten des lands. Na een studietijd van 3 of 4 jaar kan men door een examen den graad verkrijgen van „baccalaureus artium”, en na verloop van nogmaals een drietal jaren den graad van „magister artium” of den doctoralen graad, in bepaalde vakken toegekend. Ongeveer de helft der studenten stelt zich daarmede tevreden, maar de andere helft onderwerpt zich aan een zwaarder examen, om „with honours (met onderscheiding)” te worden gepromoveerd. De bekwaamste jongelieden worden (tot een aantal van 400) bij het verlaten der hoogeschool tot fellow benoemd, en deze waardigheid geeft hun een jaargeld van 300 pond sterling, totdat zij eene behoorlijke betrekking in de maatschappij hebben verkregen. Daar dit voorregt volgens sommigen wel eens bij gunst verleend wordt en ook wel aanleiding geeft tot onverschilligheid en zorgeloosheid bij de begunstigden, gaan er gedurig stemmen op, welke eene hervorming dier inrigting vragen.
Ook wenscht men er het aantal hoogleeraren aanmerkelijk vermeerderd te zien. Het kanselierschap is er een eer-ambt, door één van de grootwaardigheidsbekleeders des Rijks aanvaard, en de door hem benoemde vicekanselier is de rector der universiteit. Aan deze is de beroemde Bodleiaansche bibliotheek, een muséum voor natuurlijke historie, een botanische tuin, eene sterrewacht enz. verbonden. — De stad Oxford telt omstreeks 32000 inwoners en zendt 2 afgevaardigden naar het Lagerhuis. Men vermeldt, dat zij omstreeks het jaar 1000 vóór Chr. door den Britschen koning Membrio werd gesticht en aanvankelijk den naam droeg van Caer-Membrie.