Basianen of Bassianen (De), door de Tsjerkessen Tatar-Koesj’ha of “Tartaarsche bergbewoners” genoemd, vormen een merkwaardigen volksstam in de Tsjerkessische bergstreek aan de bronnen van de Koeban, Baksjan, Tsjegem en Tsjerek.
Volgens Klaproth droegen de leden van dien stam bij de Ouden den naam van Zychen, bewoonden zij geruimen tijd de Koema-steppe tot aan de Don, en hadden zij er de prachtige hoofdstad Kirk Madsjar in bezit. In den aanvang der 2de eeuw na de Hedsjra werden zij door hunne naburen verdreven, en zij trokken vervolgens naar hunne tegenwoordige woonplaats, waar zij geruimen tijd rust genoten, totdat de Georgische vorstin Thamar hen onderwierp en er het Christendom invoerde. Na de verovering van Georgië door de Mongolen, hernamen de Basianen voor korten tijd hunne onafhankelijkheid, maar moesten weldra en bij voortduring de heerschappij hunner naburen erkennen.
Zij spreken eene eigene taal en bestaan uit 3 stammen, die de namen van Balkaren, Koratsjai en Tjerigae dragen. De Koratsjai, aan den noordelijken voet van den Elbroes gevestigd, behooren tot de schoonste bewoners van den Caucasus; zij hebben een fijn besneden gelaat, groote donkere oogen en eene blanke huid, en zij onderscheiden zich tevens door beschaving en zachte zeden. Men heeft er vorsten (bey), edellieden (oesden) en boeren (tsjagor), en alle belijden zij de Mohammedaansche godsdienst. De mannen houden er zich bezig met veeteelt, landbouw en jagt, terwijl de vrouwen voor het huiswerk zorgen, kleederen vervaardigen, enz. Tot hen behooren ook de Oeroesbi, welke op de Tsjalpak-bergketen wonen ten getale van ongeveer 150 huisgezinnen.
De Tjerigae zijn gevestigd in het hooge sneeuwgebergte aan de rivieren Tsjegem en Sjawdan en tellen in 12 dorpen ongeveer 400 huisgezinnen; zij bezitten een groot aantal paarden, kleine muildieren en groote kudden schapen, die zij des winters naar lager gelegene weiden brengen. De aanzienlijksten zijn door de Tsjerkessen genoodzaakt, den Islam aan te nemen, maar zij eten varkensvleesch en hebben geene priesters. Het volk vereert den god Taegri als den gever van alles goeds, benevens den profeet Elias. Ook zijn er heilige bronnen, door gewijde bosschen omgeven.