Baco (Roger), een Britsch monnik en een der uitstekendste mannen, die ooit geleefd hebben, werd in 1214 te Ilchester in het graafschap Somerset geboren. Hij studeerde te Oxford en begaf zich vervolgens naar Parijs, waar hij de doctorale waardigheid verwierf.
In 1240 keerde hij naar Oxford terug en trad in de orde der Franciscanen, waarna hij voorlezingen hield aan de universiteit. Zijne zucht naar waarheid zocht bevrediging op elk gebied van wetenschap, maar verleidde hem tevens tot het inslaan van verkeerde wegen.
Hij legde zich, bijvoorbeeld, met den meesten ijver toe op de sterrewigchelarij en goudmakerij en koesterde de hoop, dat hij daardoor den aard en het wezen der dingen zou leeren kennen. Hij bezat echter te veel gezond verstand, om niet weldra tot het regte spoor terug te keeren. In de eerste plaats legde hij zich toe op de natuurkunde, en hij had vermogende en welwillende vrienden, die hem het noodige geld verschaften voor zijne instrumenten en proeven. Wij vinden in zijne geschriften vernuftige opmerkingen over de optica, over de breking der lichtstralen, het perspectief, de schijnbare grootte der voorwerpen enz.
Tot zijne scheikundige ontdekkingen behoort die eener stof, welke in water brandt, alsmede het bereiden eener stof, die veel op buskruid gelijkt. Ook als wis- en sterrekundige stond Baco op veel hoogeren trap dan zijne tijdgenooten. Wij vinden daarin een bewijs voor de juistheid zijner waarnemingen en berekeningen, dat hij de dwalingen aanwees van den Juliaanschen kalender en zeer doelmatige voorstellen deed om ze te verhelpen. Hij vervaardigde een verbeterden kalender, waarvan het handschrift op de Bodleyaansche bibliotheek aanwezig is.
De bewonderaars en vrienden van Baco gaven hem den naam van “doctor mirabilis (bewonderenswaardigen leeraar),” maar zijne vijanden beschuldigden hem van tooverij en lieten geene pogingen onbeproefd om hem uit den weg te ruimen. Hij werd bij de Pauselijke curie aangeklaagd als een beoefenaar der zwarte kunst en als een verleider der jeugd, zoodat de Paus hem den kansel verbood, ja, hem in de gevangenis deed werpen, waar hem een voldoend voedsel onthouden werd; doch toen Clemens IV, te voren pauselijk legaat in Engeland en een ijverig begunstiger van Baco, den pauselijken zetel beklom (1264), was de geleerde man weldra uit zijne gevangenis ontslagen. De Paus verlangde eene verzameling van zijne geschriften te bezitten; hiertoe schreef Baco zijn “Opus majus” en zond het door zijn meestgeliefden leerling Johannes van Parijs naar Rome. Doch reeds onder de opvolgers van Clemens ontstonden nieuwe vervolgingen tegen Baco. De generaal van de orde der Franciscanen, Hiëronymus van Esculo verbood het lezen zijner geschriften en vaardigde tegen hem een bevel tot gevangenneming uit, hetwelk te Rome bevestigd werd.
Deze tweede gevangenschap van Baco duurde 10 jaren. Te vergeefs zocht hij dezen generaal, die onder den naam van Nicolaas IV paus was geworden, door eene verhandeling over de middelen om de ziekten van den ouderdom te voorkomen van het nut van zijn arbeid te overtuigen. Eerst na het overlijden van Nicolaas IV werd hij op voorspraak van eenige aanzienlijke Engelschen in vrijheid gesteld. Nu keerde hij naar Oxford terug, maar overleed niet lang daarna in 1293 of 1294.
Schei- en natuurkundige onderzoekingen hadden de eerste aanleiding gegeven tot het vervolgen van Baco, en juist door het aanvoeren van die onderzoekingen zocht men de vijandelijkheid jegens hem te regtvaardigen; doch de ware reden van de vijandelijkheid der geestelijken had eene andere bron. Terwijl hij zijne wetenschappelijke en godsdienstige idealen vergeleek met datgene, wat zijne tijdgenooten als wetenschap en godsdienst aanmerkten, gevoelde hij spoedig, dat deze laatste niets anders waren dan verwrongen schaduwen der eerste. Van dat oogenblik af werd hij een hardnekkige tegenstander van schoolsche geleerdheid en dorre dogmatiek. Hij drong aan op eene hervorming van het onderwijs, en tevens op eene hervorming van de wetenschap en van de Kerk. Hij wees op de partijdigheid en op de talrijke dwalingen der schoolsche geleerdheid en vorderde, dat men tot de natuur, de gewijde schrift en de lessen der Ouden zou terugkeeren. Daarom wilde hij, dat naast de natuurkunde vooral de kennis der talen zou beoefend worden, en in de theologie, die hij binnen de grenzen van een klein aantal stellingen beperkte, plaatste hij de zedeleer op den voorgrond, berispte zonder verschooning de onwetendheid en bedorvenheid der geestelijken, vooral der monniken, en drukte zelfs den Paus in schriftelijke verhandelingen de noodzakelijkheid van eene hervorming der geestelijkheid ernstig op het hart.
Zulke denkbeelden bragten dengene, die ze koesterde, in den kerker, maar droegen tevens vruchten. De scholastiek der middeleeuwen ontving door Baco zulk een geweldigen schok, dat zij spoedig ten ondergang neigde. De studie der oude talen en der beschaafde wetenschappen heeft aan hem een groot deel der geestdrift te danken, waarmede hare wedergeboorte in Italië door geheel Europa werd begroet, en de kerkelijke hervorming, door
Wicliffe een menschenleeftijd later in Engeland ter sprake gebragt en vervolgens gedurig op den voorgrond geschoven, heeft eigenlijk in de geschriften van Baco hare bron.
Daarenboven heeft de rigting, door hem in leer en voorbeeld aan de wis- en natuurkundige wetenschap geschonken, krachtig gewerkt, om de Britten te leiden op dien practischen weg, waarlangs zij eene heerschappij hebben verworven, die zich heden ten dage over alle werelddeelen uitstrekt.
De geschriften van Baco zijn grootendeels in handschrift aanwezig in onderscheidene bibliotheken in Engeland en in de aeadémische boekerij te Leiden. Zijn “Opus majus” is uitgegeven door Jebb (Londen, 1733). Daar hij op dit werk geen antwoord van Clemens IV ontving, vervaardigde hij een “Opus minus”, en daar ook dit onbeantwoord bleef, verwerkte hij die beiden tot een “Opus tertium.” Ook zijne brieven, een boek over alchemie enz. zijn in druk verschenen.