Adular, ook edele veldspaat en girasole genaamd, is een edelgesteente, dat uit kali, leem en kiezelaarde bestaat. Deze fraaije verscheidenheid van veldspaat werd het eerst gevonden door pater Pini te Milaan nabij den St. Gotthard, dien hij ten onregte voor den Mons Adula der Ouden hield. Vandaar de naam van het edelgesteente.
Het komt meestal voor in schoone tweelings- of drielingskristallen te gelijk met bergkristal in niervormige holten of aan de oppervlakte van kloven in de granietrotsen der Alpen, — voorts in het Reuzengebergte, in Schotland, in Noorwegen, in Siberië, op Ceylon, in Groenland enz. Het heeft dezelfde natuur- en scheikundige eigenschappen als het veldspaat. Zijne kleur is volkomen helder, grijsachtig, melk-of groenachtig wit en bezit vaak een eigenaardigen parelmoerglans en een blaauwachtigen weêrschijn. Het is doorzigtig tot doorschijnend toe, somtijds iriserend, en heeft eene dubbele straalbreking. Is dat gesteente wit-, blaauw- of groenachtig, dan noemt men het in den handel maansteen, en zonnesteen wanneer het geelachtig rood is. De adular wordt bij het vervaardigen van ringen en halssieraden gebruikt en doorgaans op een zwarten grond in het midden van diamanten gezet. Groote fraaije adularsteenen hebben nog altijd eene groote waarde. Op eene veiling te Parijs werd er een verkocht voor omstreeks 350 gulden.