Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 09-08-2018

Milaan

betekenis & definitie

Milaan (Milano, Mediolanum), te voren een afzonderlijk hertogdom in Opper-Italië, daarna tot aan den Vrede van Villa Franca (12 Julij 1859) een gouvernement van het Lombardisch-Venetiaansch koningrijk, is thans eene Italiaansche provincie, die op ruim 54 geogr. mijl wat meer dan een millioen inwoners telt (1871). Deze provincie ligt bijna geheel in de Lombardische vlakte-; slechts een klein gedeelte behoort tot de heuvels, welke ten zuiden van de Alpen gelegen zijn. Groote rivieren heeft zij alleen aan hare grenzen, maar zij is in het bezit van een uitgebreid net van kanalen en spoorwegen. Men vindt er uitgestrekte hooilanden, die jaarlijks wel eens tot 7-maal toe gemaaid kunnen worden, zoodat de veeteelt, de boter-en kaasbereiding er belangrijke takken van bestaan zijn.

Voorts wordt er veel rijst verbouwd, terwijl talrijke moerbeziënboomen er voedsel leveren voor de zijdewormen. Ook ontbreekt het er niet aan graan- en wijnbouw, aan ooft en olijfboomen. De nijverheid omvat er verder de bewerking van zijden stoffen, de katoenspinnerij en weverij, de papiermakerij enz.

Hare evenzoo genoemde hoofdstad, te voren die van het Lombardisch-Venetiaansch Koningrijk, ligt in eene groote, vruchtbare vlakte aan de Olona, welke door de kanalen Naviglio grande en Martesana met de Ticino en de Adda verbonden is. Voorts loopt een kanaal, in 1819 voltooid, van Milaan naar Pavia. De stad is het vereenigingspunt der spoorwegen van Venetië, van Arona en Varese, van Como, Lodi, Pavia, Casale en Novara; zij ontmoeten elkander in het centraal-station, in 1864 geopend. Milaan, door de Italianen la Grande bijgenaamd, onderscheidt zich door ongemeene drukte. Zij beslaat eene cirkelvormige ruimte met een omtrek van 12348 Ned. el en is door breede, in plantsoenen herschapene wallen omgeven. De huizen zijn er meestal ruim en hoog, en de grootste hebben binnenpleinen en balcons. Men heeft er vele paleizen en 80 kerken. De Oudstad vormt eene wijk, die van naauwe, onregelmatige straten doorsneden is; doch in de drukste van deze, waar een fraai plaveisel den voetganger groot gemak bezorgt, verheffen zich trotsche paleizen en talrijke winkels.

De grootste drukte ontwaart men in de nabijheid van den Dom. Hier heeft men een der schoonste pleinen van Italië. Ook andere pleinen verdienen vermelding, zooals het voormalig Forum van Milaan, de Piazza dei Mercanti en de Piazza della Scala met het gedenkteeken van Leonardo da Vinci, in 1872 aldaar geplaatst, alsmede eenige straten, zooals de Corso Vittorio Emanuele en de hierop volgende Corso Venezia. Tot de 11 poorten behoort de prachtige Arco della Pace of del Sempione, in 1807 uit marmer opgetrokken tot verheerlijking der wapenfeiten van Napoleon I; zij heeft den vorm van een Romeinschen triomfboog en op het bovenplat ziet men de godin des Vredes op haren wagen, door een zesspan getrokken. Deze groep is van Sangiorgio, terwijl de poort gebouwd werd door Cagnola. Ook ontbreekt het er niet aan andere fraaije poorten. De fraaiste der 80 kerken is de Dom, de prachtigste marmeren tempel der wereld en een der grootste bedehuizen van Europa. Dit gebouw heeft van het hoofdportaal tot aan het achtereinde van het koor eene lengte van 149½ Ned. el, terwijl die van het dwarsschip 88½ Ned. el bedraagt.

De hoogte van het schip is 468 Ned. el en de afstand van den grond tot de hoogste torenspits is 110 Ned. el. Het grondvlak van den Dom is ruim ⅓de grooter dan dat van den Dom te Keulen en 2½-maal zoo groot als dat van de Stéphanuskerk te Weenen. Hij is van wit marmer uit de vermaarde groeve van Candoglia bij Ornavasso gebouwd, eigenlijk naar een Germaansch ontwerp, hetwelk echter door de Lombardische bouwmeesters aanmerkelijk gewijzigd werd, zoodat hij juist niet zoozeer door zijne eenheid, als wel door zijne ongewone grootte en onvergelijkelijke pracht een diepen indruk maakt. Hij is gekroond met een woud van torens en torentjes, en ieder van deze draagt een levensgroot standbeeld. Op den toren, die het centrum dekt, verheft zich een verguld reusachtig beeld der Heilige Maagd. Men schat het aantal standbeelden op omstreeks 5000. Prachtig zijn vooral ook de achterste 3 ramen van het koor. Het inwendig gedeelte vormt een langwerpig geheel van 5 schepen, gekruist door een ander geheel van 3 schepen, en maakt den indruk van eene verhevene ruimte, die zich gestadig hooger verheft, terwijl het gedempte licht aan dien tempel een geheimzinnig voorkomen geeft.

De 52 zware zuilen, waarop het gebouw rust, dragen boven hare kapiteelen tabernakels met standbeelden. De vloer is van mozaïek, en niet ver van den hoofdingang ziet men eene streep van messing, den meridiaan wijzend, door de sterrekundigen der Brera in 1786 getrokken. De merkwaardigste gedenkteekens en kunstgewrochten in den Dom zijn: het praalgraf van Giovanni dei Medici, den stouten roover op het Meer van Como, en van Gabriële dei Medici, op last van hun broeder (paus Pius IV), welligt naar een ontwerp van Michele Angelo, in 1564 door Leone Leoni vervaardigd, — het sierlijke kleine praalgraf van den kanunnik Gian Andréa Bimercati (✝ 1584), — het standbeeld van St. Bartholomaeus, belangrijk wegens de naauwkeurige bewerking der spieren, — in de sacristij een vat van ivoor met relief beelden, een geschenk van den aartsbisschop Gotofredo (978), — het monument van den Keizerlijken stadhouder Marino Caraccioli in zwart marmer, — een zitbeeld van paus Pius IV en eene fraaije Gothische deur der sacristij, — en een zevenarmige kandelaar van brons, een voortreffelijk kunstwerk. Van de bovenste gaanderij van den middensten toren, werwaarts men langs 500 trappen opklimt, heeft men een prachtig gezigt over de stad en hare omstreken, met de reusachtige Alpenketen als achtergrond. Het bouwen van den Dom is aanvankelijk, naar het plan van een doorreizenden Duitschen bouwmeester, in 1386 door Giovanni Galeazzo Visconti bestuurd en daarna geleid door verschillende architecten, van welke wij noemen: Filippino di Módena, Dolcebuono, Solari, Seregno, Pellegrino en Tibaldi; hij is eerst onder Napoleon I (1805— 1813) voltooid. Van de overige kerken vermelden wij: die van San Lorenzo, een oudchristelijk gebouw uit de 4de eeuw, — de San Ambrogio-kerk, bij wier hoofdaltaar 9 keizers de ijzeren kroon ontvingen, — de San Fedele-kerk, door Pellegrini gebouwd,— de San Sepolcro-kerk van 1030, — de San Maurizio-kerk, in 1503—1529 door Luini ontworpen, — de kerk van Santa Maria delle Gracie, met een hoofdportaal, hetwelk aan Bramante wordt toegeschreven, terwijl men daarnaast in de kazerne eene zaal heeft (een voormalig kloosterrefectorium) met „Het Avondmaal” van Leonardo da Vinci, — de San Satiro-kerk met eene prachtige sacristij van Bramante, — en de kerk van Santa Maria presso Celso met eene fraaije marmeren façade van Alessi. Van de paleizen noemen wij in de eerste plaats het Palazzo di Brera, in de 12de eeuw als een ordehuis der Humilieten verrezen, na de opheffing dezer orde door Pius IV (1571) in een Jezuïeten-collegie herschapen, en thans een muséum van kostbare kunstgewrochten.

Men vindt er een binnenplein met statige zuilen en met het vermaarde bronzen standbeeld van Napoleon I, in 1810 naar het modél van Canova door Righetti gegoten. Het omvat de beroemde Pinacotheek, welke onder het bestuur van Napoleon ontstond en in 1809 voor het publiek geopend werd, en bezit schilderijen van Bernardo Luini, Paris Bordone, Palmavecchio, Albani, Paolo Veronese, Moretto, Bellini, Mantegna, Crivelli, Luca Signorelli, Leonardo da Vinci, Rafaël, Cima, Carpaccio, Titiaan, van Dyck enz. Daarenboven vindt men er eene verzameling van gipsafgietsels, eene boekerij van 155000 deelen, een muséum van oudheden, de sterrewacht, de Académie van Schoone Kunsten en meer andere inrigtingen van kunst en wetenschap. In het voormalig Cisterciënser klooster van den Heiligen Ambrosius vindt men de vermaarde Bibliotheca Ambrosiana, in 1609 door cardinaal Federigo Borromeo gesticht, met meer dan 100000 gedrukte werken, 15000 handschriften (waarbij een codex van Homérus uit de 4de eeuw) en eene verzameling van gravures, cartons, teekeningen en schilderijen. Van de overige paleizen noemen wij, het Palazzo Reale, reeds ten tijde van Matteo Visconti een sterk kasteel, doch in 1771 tot een verblijf van aartshertog Ferdinand ingerigt, met fraaije fresco’s en plafondbeschilderingen van Luini en Andrea Appiani, — het aartsbisschoppelijk paleis, onder Carlo Borromeo in 1570 door Pellegrini verbouwd, met een fraai binnenplein en met eene verzameling van schilderijen, — het stadhuis, in 1558 door Galeazzo Alessi gesticht, — het paleis van Justicie met 70000 charters en documenten, — het palazzo Serbelloni-Busca, in 1794 door Cantoni gebouwd, — de villa reale, in 1790 voor generaal Belgiojoso verrezen, doch thans het eigendom van den Kroonprins, — en het paleis Broletto, weleer het verblijf van generaal Carmagnola, thans een belastingsgebouw. Een prachtig gebouw in zijne soort, is de Galleria Vittorio Emanuele, een in 1865—1867 door Giuseppe Mengoni uit Bologna gebouwde bogengang, een kruis vormend, hetwelk 4 paleizen verbindt en gelijkvloers de prachtigste winkels en koffijhuizen van Milaan bevat, terwijl de eerste verdieping met een doorloopend balcon is versierd. Deze bogengang, des nachts met 2000 gasvlammen verlicht, is eene druk bezochte wandelplaats der Milanézen.

Onder de schouwburgen bekleedt het Teatro della Scala de eerste plaats. Het is in 1778 door Piermarini gebouwd, doch in 1833 vernieuwd. Het telt in 6 rijen 240 loges, kan 3600 personen bevatten en is na die van San Carlo te Napels de grootste schouwburg van Italië. Voorts vindt men er nog eene menigte groote en kleine schouwburgen. Nabij de uitgestrekte, met boomen versierde Piazza d’Armi heeft men de Arena, een ovaal met rijzende zitplaatsen, in den trant van een Romeinsch amphitheater, in 1806 door Canonica ontworpen, met ruimte voor 30000 personen, — en verder zuidwaarts het kasteel, in 1466—1476 door Galeazzo Maria gebouwd en sedert 1859 tot kazerne ingerigt. Men heeft er eene aangename wandelplaats in de Giardini publici, doch het prachtige kerkhof van Maciacchini, in 1865 aangelegd, is nog onvoltooid.

Milaan is de zetel van een prefect, van een aartsbisschop, van onderscheidene regtbanken en van een aantal burgerlijke en militaire ambtenaren. Men heeft er eene académie, die slecht bezocht wordt, een technisch instituut, eene hoogere landbouwschool, eene veeartsenijschool, een seminarium, 2 gymnasia, een stedelijk collège, 3 technische scholen, eene Koninklijke nijverheidsschool, 2 hoogere burgerscholen voor meisjes een aantal goede scholen voor lager onderwijs, onderscheidene bibliotheken, een Koninklijk Lombardisch Instituut voor Kunsten en Wetenschappen, een athenaeum, eene druk (in1873 door 460 leerlingen) bezochte Koninklijke Académie voor Schoone Kunsten, een Italiaansch Genootschap voor natuurkunde, een conservatorium voor muziek, een botanischen tuin, een muséum voor natuurlijke historie enz. Tot de inrigtingen van weldadigheid behooren er: het algemeen ziekenhuis (Ospedale maggiore) met 2000 bedden, met eene kraamzaal en een vondelingshuis, — het hospitaal der Barmhartige Broeders, — dat der Barmhartige Zusters, — een Koninklijk Instituut voor doofstommen, — een blinden-instituut, — een krankzinnigengesticht, — 2 weeshuizen, enz. De stad telt omstreeks 200000 en met de Corpi Santi (zie onder) 262000 inwoners, zoodat zij met betrekking tot het bevolkingscijfer den 4den rang bekleedt onder de Italiaansche steden. Zij bezit een uitgebreiden handel en eene zeer ontwikkelde nijverheid. Inzonderheid vormt zij de stapelplaats van den Lombardischen handel in ruwe zijde, voorts in katoenen stoffen, graan, rijst en kaas.

Men vervaardigt er fluweelen en zijden stoffen, lint, tapijten, kunstbloemen, papier, speelkaarten, gouden en bronzen voorwerpen, glas, leder, aardewerk, chocolade, enz. Daarenboven is er eene tabaksfabriek en eene munt, en men heeft er 36 boekdrukkerijen. Men heeft er eene kamer van koophandel, eene filiaalinrichting der nationale bank, eene beurs, eene volksbank, onderscheidene verzekeringmaatschappijen en talrijke vennootschappen. Zij is de geboorteplaats van den regtsgeleerde Beccaria, van den wiskunstenaar Cavaliéri, van den dichter en romanschrijver Manzoni enz. Buiten den ringmuur van Milaan vormen 24 gehuchten, de Corpi Santi di Milano, eene gemeente van 62000 zielen met onderscheidene fraaije kerken en een aantal fabrieken, waaronder zich eene vermaarde porseleinfabriek bevindt.

Men vermeldt, dat Milaan omstreeks het jaar 580 (of 480) vóór Chr. gesticht is door de Kelten, die onder Bellovesus een inval deden in Italië, waarna deze plaats terstond de hoofstad werd der Insubriërs. Na de verovering van dit gewest door de Romeinen in 222 veranderde zij in eene Romeinsche provinciestad. In September van het jaar 569 werd zij door de Longobarden ingenomen. Karel de Groote vereenigde haar en geheel Opper-Italië met het Frankische rijk, en onderscheidene zijner opvolgers ontvingen er de ijzeren kroon. Nadat Otto I, die er desgelijks gekroond was, Italië aan zijn gezag onderworpen had, werd Milaan, evenals de overige steden van Lombardije, door Keizerlijke stadhouders bestuurd. Tegen het einde der 11de eeuw ontstonden er vereenigingen van standen, wier opperhoofden zich met de regtsbedeeling belastten. Als voornaamste in den stedenbond van Lombardije stond Milaan steeds in vijandige houding tegenover de Duitsche Keizers, hetwelk aanleiding gaf tot de herhaalde Italiaansche oorlogen van Frederik I Barbarossa. Hij belegerde de stad, welke in dien tijd over 60000 strijdbare mannen beschikken kon, van 6 Augustus tot 3 September 1158 en dwong haar door hongersnood tot de overgave.

Toen hij daarna aanspraak maakte op koninklijke regten te Milaan, scheurde de stad zich van hem los, maar werd door eene belegering van 29 Maart 1161 tot 1 Maart 1162 nogmaals tot de overgave genoodzaakt. De Keizer vaardigde een gebod uit, dat alle burgers de stad moesten verlaten, waarna hij haar liet plunderen en verwoesten, met uitzondering van de kerken. Doch reeds in 1167 werd zij weder opgebouwd, en ontwikkelde zich zóó voorspoedig, dat zij in 1176 aan het hoofd der Lombardijers bij Legnano tegen den Keizer kon optrekken. Bij den Vrede van Constanz erkende Milaan, als vrije stad, den Keizer als opperleenheer en bekleedde hem met het regt, om de benoeming der overheden te bekrachtigen, terwijl zij zijn eisch, om de inkomsten der stadsbezittingen te genieten, van de hand wees. Daarna ontbrandde er een burgeroorlog om de heerschappij tusschen de beide aanzienlijke geslachten Visconti (Ghibellijnen) en della Torre (Guélfen). Pagano della Torre werd in 1237 na den ongelukkigen slag bij Corte Nuova door de partij der Guélfen tot podesta van Milaan benoemd. Op hem volgden zijne neven Martino en Filippo (1257—1263) en alstoen beider neef Napoleon. Deze laatste veroverde Brescia en werd in 1274 door Rudolf van Habsburg tot Keizerlijk rijksvicaris te Milaan benoemd.

Zijn tegenstander, de aartsbisschop Otto Visconti, overwon hem echter in 1277 bij Desio, nam hem gevangen en voerde heerschappij te Milaan, totdat hij in 1287 zijn neef Matteo Visconti tot capitano del popolo deed kiezen. Laatstgenoemde, in 1294 door Adolf van Nassau tot vicaris benoemd, werd in 1302 door het geslacht della Torre verdreven, doch in 1311 door Hendrik VII in zijn gezag hersteld en met de heerschappij (signoria) bekleed. Hij breidde zijn gebied uit door annexatie van Como, Pavia, Bergamo, Piacenza, Parma, Verona, Mantua, Alessandria en Tortona. Zijn kleinzoon Azzo (1328—1339) maakte zich meester van geheel Lombardije met uitzondering van Cremona. Op hem volgde zijn oom Lucchino, en op dezen in 1349 diens broeder, aartsbisschop Giovanni, die Bologna en Genua toevoegde; aan zijn gebied. Na zijn dood (1354) verdeelden zijne neven Matteo II, Bernabo en Galeazzo II zijne Staten onderling. Bernabo werd, na het overlijden der beide anderen, in 1380 door keizer Wenzel met het vicariaat over geheel Lombardije begiftigd, doch Giovangaleazzo, een zoon van den overleden Galeazzo, nam in 1384 zijn oom gevangen, wierp hem in den kerker en werd door den Grooten Raad tot signore van Milaan uitgeroepen. Hij verjoeg Antonio della Scala uit Verona en Vicenza, voorts Francesca Carrara uit de mark Treviso en uit Padua en maakte zich vervolgens meester van de steden Pisa, Siéna, Perugia en Bologna.

Keizer Wenzel verkocht hem in 1396 voor 100000 goudguldens den titel van hertog van Milaan. Keizer Ruprecht, de opvolger van Wenzel, wilde Milaan weder aan zijn rijk onderwerpen, doch zijne troepen leden in 1401 bij Brescia de nederlaag. Giovangaleazzo verdeelde bij zijn sterven (1402) zijne landen tusschen zijne minderjarige zonen Gian Maria en Filippo Maria. Eerstgenoemde werd in 1412 wegens zijne wreedheid vermoord, zoodat zijn broeder het geheele gebied verwierf. Deze herkreeg voorts door list en door de dapperheid van zijn veldheer Francesco da Carmagnola onderscheidene steden, die gedurende zijne minderjarigheid aan Milaan ontvallen waren, en zelfs Genua boog zich voor zijn gezag. Toen zich evenwel in 1425 Florence en Venetië tegen hem verbonden, moest hij een vrede sluiten, waarbij Bergamo en Brescia aan Venetië ten deel vielen. In het vertrouwen op den voorspoed van 2 dappere legerhoofden, Francesco Sforza en Niccolo Piccinino, greep hij eerlang op nieuw naar de wapens. Doch terwijl hij eene overwinning behaalde op eene aanzienlijke Venetiaansche vloot op de Po, werden de vereenigde vloten van Genua en Milaan door de Venetianen op de Ligurische kust geslagen (1431), en nadat Filippo Brescia jaren lang te vergeefs belegerd had, moest hij aan de Venetianen hunne bezittingen in Lombardije laten behouden.

Hij overleed in 1447 zonder mannelijke nakomelingen na te laten. Daar eene republikeinsche regering van 24 capitani geene levenskracht scheen te bezitten, noodzaakte het volk den Grooten Raad, om Francesco Sforza, de schoonzoon van Filippo Maria, tot hertog te kiezen (1450). Zijn zoon Galeazzo Sforza werd wegens wreedheid en verkwisting in 1476 vermoord, en diens zoon Giovanni Galeazzo Maria, pas 8 jaar oud, als regtmatig opvolger erkend. Doch zijn oom Lodovico Sforza, bijgenaamd Moro, hield den jongen hertog gevangen en liet hem in 1494 door vergif ombrengen, waarna hij door keizer Maximiliaan I met het hertogdom werd beleend. Lodewijk XII, koning van Frankrijk, door zijne grootmoeder Valentina met de Visconti vermaagschapt, maakte nu aanspraak op Milaan en bezette in 1499 de stad, zoodra men weigerde, hem Genua en Napels als schadeloosstelling af te staan. Lodovico maakte met hulp van eene bende Zwitsers zich nogmaals van de stad meester, maar werd daarna door zijne krijgslieden verraden, gevangen genomen en naar Frankrijk gebragt. In 1504 beleende Maximiliaan de Fransche kroon met Milaan, doch de Franschen verloren de stad door de nederlaag bij Novara, zoodat Massimiliano Sforza, een zoon van Moro, zich van het gezag meester maakte. Milaan werd echter door Frans I in 1515 veroverd na den slag bij Marignano.

De Duitsche keizer Karel V ontrukte haar in 1521 aan de Franschen en schonk er de heerschappij aan Francesco Sforza II. Daar echter Morone, de kanselier van den Hertog, een verbond van Italiaansche Staten tegen den Keizer zocht tot stand te brengen, werd de stad door een Keizerlijk leger omsingeld en na eene langdurige belegering ingenomen (1525). In het jaar 1529 schonk de Keizer het hertogdom weder aan Francesco Sforza, doch toen deze in 1535 kinderloos gestorven was, droeg Karel V in 1555 het land op aan zijn zoon Philips II van Spanje, terwijl het eene bezitting bleef der Spaansche kroon tot aan den Spaanschen Successie-oorlog, waarna het in 1713 aan Oostenrijk ten deel viel en met Mantua Oostenrijksch Lombardije vormde. Later werden gedeelten daarvan afgestaan aan Sardinië. Nadat in 1796 de Franschen die gewesten veroverd hadden, werd Milaan in 1797 de hoofstad der Cis-Alpijnsche en in 1802 die der Italiaansche Republiek met Napoleon als president, en in 1805 die van het koningrijk Italië. Bij de vernietiging hiervan in 1814 kreeg Sardinië de verlorene gedeelten terug, en Oostenrijk vereenigde het overige onder den naam van een gouvernement met het Lombardisch-Venetiaansch Koningrijk. Eene achterdochtige policie maakte er het volk afkeerig van de regéring. Wegens oploopen en onrustige bewegingen in den aanvang van 1848 werd Milaan in Februarij in staat van beleg verklaard, en toch ontstond er den 18den Maart een bloedig straatgevecht, waarna de Oostenrijkers de stad moesten verlaten.

Na de nederlaag bij Custozza trok Carlo Alberto naar Milaan, maar moest de stad, na eene vruchtelooze worsteling, den 5den Augustus aan Radetzky overleveren. Omstreeks een jaar later werd er de vrede gesloten tusschen Sardinië en Oostenrijk. Het verbeurd verklaren van de bezittingen der uitgewekenen, talrijke teregtstellingen en ondragelijke belastingen deden den haat tegen de Oostenrijkers toenemen. Niettemin werd de opstand, den 6den Februarij 1853 door Mazzini voorbereid, zonder moeite onderdrukt. Bij de Italiaansche verwikkelingen van 1859 betoonde Milaan van den beginne af zich vijandig jegens Oostenrijk. Nadat de Oostenrijkers den slag bij Magenta verloren hadden, ontruimden zij Milaan, en koning Vittore Emanuéle trok er met Napoleon III binnen onder het gejuich der bevolking. Bij den Vrede van Villafranca eindelijk werd Milaan met geheel Lombardije aan Napoleon toegekend, die een en ander aanstonds overdroeg aan Piémont.

< >