Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 14-11-2017

Accijns

betekenis & definitie

Accijns, zoo noemt men eene binnenlandsche, doorgaans indirecte belasting op goederen, die dagelijks worden gebruikt. Deze belasting is zeer oud. Zij werd reeds door de Romeinen geheven onder den naam van vectigal. Zij was in 1101 in Spanje en omstreeks dienzelfden tijd te Venetië in zwang en heeft zich van hier over de Nederlanden, Frankrijk en Duitschland uitgebreid. De accijnsen, gewoonlijk door de gemeenten geheven, werden dikwijls op verlangen der vorsten aan het rijksbestuur afgestaan.

Waar ze in de steden bleven voortduren, werden ze gewoonlijk aan de poorten, of ook wel aan de grenzen van het stadsgebied ingevorderd. In ons Vaderland ontmoeten wij den accijns in de zestiende eeuw, gedurende onzen strijd met Spanje. Aanvankelijk werd hij gevraagd van sommige waren, die naar den vijand werden gevoerd, later voor alle dergelijke waren zonder onderscheid van bestemming. Bij ons en in Engeland is het accijnsstelsel op eene groote schaal toegepast. Bijna geen enkel voorwerp van dagelijksch gebruik kon aan zijne heerschappij ontsnappen, ja, sommige werden, bij hunne vervorming, er bij herhaling door getroffen. In Engeland, waar het in 1623 is ingevoerd, zien wij in 1829 de opbrengst van den rijksaccijns klimmen tot een bedrag van 220 millioen gulden — de helft der middelen. Ook in Duitschland werd hier en daar een zeer uitgebreid accijnsstelsel ingevoerd. Het belast in Pruissen brandewijn, bier, azijn, zout, tabak, wijn, meel, vleesch en speelkaarten, en dat voorbeeld is door de meeste Staten van het Tolverbond nagevolgd. Het Fransche accijnsstelsel is hervormd in het jaar 1804, toen alle contributions indirectes onder den naam van droits réunis vereenigd werden.

Bjj de heffing van den accijns volgt men het beginsel, dat zij zooveel mogelijk geschiede onmiddellijk vóór het gebruik der belaste waren; de koopman is beter in staat om den accijns te betalen, wanneer hij dien in den prijs der waren terstond van de verbruikers terug ontvangt. Intusschen is het accijnsstelsel — althans voor zoo ver het zich uitstrekt tot de eerste levensbehoeften — door de staathuishoudkunde veroordeeld. Ieder ingezeten moet door opbrengst van belasting de kosten helpen dragen der regtszekerheid, die de Staat verschaft. Hij heeft daarbij te meer belang, naarmate zijn persoon en goederen meer waarde hebben. De beste maatstaf dier waarde is gelegen in de inkomsten, zoodat deze ook de maatstaf moeten zijn van de verschuldigde belasting. Waar eene inkomsten-belasting nog niet is ingevoerd, zijn dus die belastingen het meest af te keuren, die het verst van haar afwijken. Onder deze bekleeden de accijnsen op de eerste levensbehoeften den hoogsten rang. Brood, vleesch, zout, zeep moeten zoowel door den geringen burger als door den millionnair gebruikt worden, en schoon beider inkomsten verbazend verschillen, betalen zij in den accijns bjj gebruik van gelijke hoeveelheden een gelijk belastingsbedrag. Ja, heeft de geringe burger een huisgezin, hetwelk dubbel zoo groot is als dat van den millionnair, dan betaalt hij in den prijs van onmisbare levensbehoeften, bij voorbeeld in dien van het zout, de dubbele belasting van den millionnair.

De accijnsen zjjn in Engeland in de laatste jaren aanmerkelijk verminderd, ofschoon zij thans jaarlijksvoor het rijk nog 15millioen pond sterling opbrengen. In ons Vaderland zijn, met voorloopige uitzondering van enkele gemeenten, de gemeentelijke accijnsen afgeschaft, die nog voor korten tijd het vrije handelsverkeer van steden en dorpen belemmerden, een kostbaar toezigt vereischten en aanleiding gaven tot verderfelijke smokkelarij. De vroegere accijnsen op het gemaal, op het geslacht, met uitzondering van het rundvleesch, en op de brandstoffen zijn afgeschaft. Wij hebben thans enkel een rijks-accijns, en wel op bier en azijn, die te weinig opbrengt om hem lang te behouden, op het rundvleesch — een verderfelijke accijns, omdat hjj de slechte voeding onzer arbeiders verergert —, op het zout en de zeep, die zoo spoedig mogelijk moet afgeschaft worden, omdat hij den geringen stand op eene alleronregtvaardigste wjjze drukt, op de suiker, en op de sterke dranken, welke beide laatsten wij desgelijks in beginsel afkeuren , maar die wij op de lijst der middelen wel willen behouden, omdat zij artikels van weelde treffen en tevens eene aanzienlijke som opbrengen, die welligt, zoolang wij geene zuivere inkomsten-belasting bezitten, op nog onregtvaardiger wijze van de belastingschuldigen zou worden gevraagd. Dat alle accijnsen, hoe ook genaamd, hoogst belemmerend zijn voor handel en nijverheid, behoeven wij niet in bijzonderheden aan te wijzen.

< >