Adaptief vermogen is een algemeen gehanteerd begrip, dat ook betrokken wordt op eigenschappen van een gebouw en de wijze waarop dat geëxploiteerd wordt, waarmee de mogelijkheden worden aangeduid, die het mogelijk maken op een duurzame en economisch rendabele wijze de functionaliteit van dat gebouw te laten behouden gedurende de technische levensduur ervan, onder gedurende die tijd veranderende behoeften en omstandigheden.
Ook wel genoemd: flexibiliteit.
Zie ook: aanpasbaar bouwen, aanpasbaarheid en flexibiliteit.
Bij dit begrip gaat het om de mate van het vermogen, om op een zo rationeel mogelijk wijze te kunnen reageren op (verwachte) veranderende omstandigheden. Dat raakt niet alleen het fysiek-technische vastgoedaanbod, maar eveneens de immateriële en materiële wijze waarop dat op de markt wordt aangeboden, evenals de individuele relatie tussen huurder(s) en verhuurder. Wanneer die flexibiliteit in de zin van aanpassingsvermogen op nieuwe ontwikkelingen betrekking heeft op het management en de organisatie, dan wordt daarvoor ook het Engelstalige begrip ‘agile’ gehanteerd. Met de term adaptief vermogen wordt dan ook vooral bedoeld het fysieke aanpassingsvermogen van het gebouw en in dat opzicht de opstelling bij de exploitant ervan. Voor beide is flexibiliteit een noodzakelijkheid.
Ten opzichte van het begrip ‘flexibiliteit’ is adaptief vermogen te plaatsen in een bredere context, omdat het niet alleen de kwaliteiten van het vastgoedobject raakt. Bij flexibiliteit ligt het accent op de momentane aanpassing vanuit het oogpunt van direct gebruik, dus de korte termijn, afgestemd op de dan geldende actuele vraag. Terwijl bij adaptief vermogen daarnaast als bepalende factoren meegenomen worden kwaliteitsaspecten als de contractuele verhuurvoorwaarden, het anticiperen op betere verhuurmogelijkheden of andere aanwendingsmogelijkheden, verbetering van het (mogelijk) te behalen rendement en de duurzaamheid. Het fysiek-technisch adaptief vermogen van het vastgoedobject is dan ook van commercieel, maar ook sociaal belang. Wat direct samenhangt met de voortdurend wisselende vraag aan de zijde van de gebruikers van het vastgoedobject en de daaraan gestelde eisen vanuit de gemeenschap gedurende de lange levensduur ervan. Gezien binnen de levenscyclus van het object heeft het kunnen aanpassen ervan betrekking op situaties met betrekking tot het gebruik gedurende de exploitatieperiode, op het vervolgens verkoopbaar kunnen zijn en uiteindelijk op de herontwikkeling tot een nieuw vastgoedobject.
Het adaptief vermogen gaat dus uit van het basisbegrip flexibiliteit, maar voegt daar, naast de fysiek-technische en de functionele dimensie, die van de financiële toe. Met directe gevolgen voor het organisatorische aspect qua opstelling en inzet van het betrokken management. Daarmee wordt een af te wegen balans geïntroduceerd tussen de korte en lange(re) termijn van denken. Het gaat daarbij vooral om het anticiperen op de (mogelijke) behoeften van de belanghebbenden bij het betreffende vastgoedobject binnen de gestelde beschouwde periode. Gedacht kan daarbij worden aan het hanteren van flexibele verhuurcontracten, die meer ruimte bieden voor een evenwichtige afstemming van de belangen tussen de huurder(s) en verhuurder. Zo nodig afgestemd op de verschillende te onderscheiden ruimten binnen het te huren deel. De relatie huurder(s)-verhuurder moet dan ook niet ‘in beton gegoten’ zijn, maar gebaseerd zijn op wederzijds respect ten aanzien van elkaars belangen en – van beide kanten evenwichtig – gericht zijn op het bieden van ruimte, om die belangen ook daadwerkelijk optimaal te kunnen behartigen. Dat vereist het inleven in elkaars positie, met al die andere belangen, dus communicatie en empathie. Waar de beoogde duurzame relatie uit voort kan komen.