grond - Zelfstandignaamwoord
1. een bepaald stuk van het aardoppervlak
♢ De projectontwikkelaar heeft die grond gekocht om huizen op te bouwen.
2. de stof van het aardoppervlak waarop planten en bomen groeien
♢ De jongen zat de hele dag met zijn handen in de grond.
3. het aardoppervlak in algemene zin
♢ Na een lange vliegreis stonden we eindelijk weer op de grond.
4. de reden of basis van gedrag, houding, standpunt of motief
♢ Op welke grond heb je dat gedaan?
5. zeebodem.
♢ Het schip was aan de grond gelopen.
grond - Werkwoord
1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van gronden
♢ Ik grond
2. gebiedende wijs van gronden
♢ grond!
3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van gronden
♢ grond je?
Uitdrukkingen en gezegden
♦ num=1
met beide benen op de grond staan|realistisch zijn
♦ num=2
als paddenstoelen uit de grond schieten|overal snel uit het niets tevoorschijn komen
♦ num=3
vaste grond onder de voeten hebben|weer veilig aan land zijn
Synoniemen
[1] terrein
[2] prut, aarde
[4] reden, beweegreden, motivatie, argument, drijfveer, basis, fundering, onderbouwing, uitgangspunt
Gepubliceerd op 04-12-2017
grond
betekenis & definitie